Tener = hebben ( bezit) / Que = wat, dat
maar... TENER QUE = MOETEN.
Tengo que: ik moet,
Tienes que: jij moet
Tiene que: hij moet)
Na tener que komt er een héél werkwoord:
Tenemos que hablar con él: we moeten met hem praten
Tengo que ir a casa: ik moet naar huis gaan.