Hoofdstuk 4.1 Lezen

Hoofdstuk 4 leesdoelen en leesstrategieën
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 leesdoelen en leesstrategieën

Slide 1 - Slide

Programma
-Bespreken opdrachten
5 min
-Herhalen feiten, meningen en argumenten

-Leesdoelen en leesstrategieën
10 min

10 min
-Zelfstandig oefenen


50 min


Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet welke leesdoelen er zijn.
  • Je weet welke leesstrategieën er zijn. 
  • Je weet wat de leesstrategieën betekenen. 
  • Je kunt de leesstrategieën toepassen. 

Slide 3 - Slide

Zijn er vragen aan de hand van de opdrachten van vorige les?

Slide 4 - Slide

Het boek van burgerschap is leuk, omdat er leuke plaatjes in staan.
- omdat .... in staan is een feit / mening / argument?
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 5 - Quiz

Feit/mening/argument:
Almelo is een mooie stad, omdat er oude huizen staan.


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 6 - Quiz

Is het eerste
argument
een feit of
een mening?

Slide 7 - Open question

Wat is sterker: argument op basis van feit of mening?

Slide 8 - Open question


Feit/mening/argument:
Noem één feit, één mening en één argument over kippen

Slide 9 - Open question

Feiten
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 10 - Slide

Meningen
Een mening of standpunt is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 11 - Slide

Argumenten
Met een argument legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als omdat, want, namelijk
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 12 - Slide

Leesdoelen en leesstrategieën
Leesdoel
Leesstrategie
Aanpak
Onderwerp vaststellen en snel weten of een tekst bruikbaar is. 
Oriënterend lezen.
Bekijk de titel, tussenkopjes, plaatjes, anders gedrukte woorden en bron, lees eerste alinea.
Deelonderwerpen vinden.
Globaal lezen.
Bekijk tussenkopjes, lees eerste en laatste alinea + eerste en laatste zin van alle alinea's. 
De tekst helemaal goed lezen en begrijpen en de hoofdzaken van de tekst vinden. 
Precies lezen.
Lees de tekst helemaal en pas alles toe wat je geleerd hebt (woordraadstrategieën, signaalwoorden, hoofdgedachte). 
Informatie opzoeken in een tekst en antwoord op een vraag zoeken.
Zoekend lezen.
Kijk naar tussenkopjes en anders gedrukte woorden, let op opvallende tekens. Lees precies als je de informatie gevonden hebt. 
Betrouwbaarheid van de tekst beoordelen.
Kritisch lezen.
Beoordeel of de bron actueel en betrouwbaar is en of de schrijver deskundig en onpartijdig is. 

Slide 13 - Slide

Oefenen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Nieuw Nederlands - Hfst 4 - Lezen, leesdoelen en leesstrategieën - Opdracht 1, 2, 3 en 4. 
Hoe?
Chromebook, Nieuw Nederlands. 
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 12:50.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Leer de theorie van HFST 1/2/3/4.

Slide 14 - Slide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet welke leesdoelen er zijn.
Je weet welke leesstrategieën er zijn. 
Je weet wat de leesstrategieën betekenen. 
Je kunt de leesstrategieën toepassen. 

Slide 15 - Drag question