Vragen stellen

Vragen stellen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vragen stellen

Slide 1 - Slide

Twee soorten vragen
A. Werkwoord op de eerste plaats
Spreek ik met mevrouw Vroege?

B. Vraagwoord: wat, wie, wanneer, waarom, hoe, welk(e), wat voor, waar ... heen, waar ... naartoe, waar ... vandaan
Hoe oud zijn jullie kinderen?
Waar wonen jullie?

Slide 2 - Slide

Kijk en luister!
Je bekijkt zo twee stukjes uit een interview met voetballer Frenkie de Jong. 

Kijk en luister goed naar Frenkie én de interviewer.

Wat valt je op?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Vragen
Er bestaan verschillende soorten vragen:

Open vragen:
Nodigen uit tot het geven van informatie. Beginnen vaak met wie, wat, waar, wanneer, waarom of hoe.
Voorbeeld: Hoe gaat het met je?

Gesloten vragen:
Deze vragen nodigen niet uit tot het geven van (veel) informatie. Je kunt ze beantwoorden door alleen 'ja' of 'nee' te zeggen. 
Voorbeeld: Vind je vakantie leuk?

Ook bestaan er gesloten vragen waarbij er verschillende antwoordmogelijkheden worden voorgesteld in de vraag. 
Voorbeeld: Hou je meer van kaas of van worst?

Slide 6 - Slide

Test je kennis!
Is het een open of gesloten vraag? Test je kennis!

Slide 7 - Slide


Hoe zou je jezelf beschrijven?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 8 - Quiz

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Ben je daar opgegroeid?

Slide 9 - Drag question


Waarom ben je viool gaan spelen?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 10 - Quiz


Kende je hem al?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 11 - Quiz


Vind je hockey wel of niet leuk?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 12 - Quiz

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Wat vind je het allerleukste om te doen?

Slide 13 - Drag question


Is dit een open vraag?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 14 - Quiz

Samenvatten
Je vat kort samen wat je hebt gehoord. Dit doe je om te checken of hoe jij het hebt begrepen, ook écht is hoe de ander het heeft bedoeld.
Dit kan tussendoor door vragen te stellen zoals:

  • 'Dus je bedoelt dat...?'
  • 'Zeg ik het goed als...?'
  • 'Klopt het dat...?'

Slide 15 - Slide

Doorvragen
Vaak als je iemand iets vraagt, geeft diegene niet alle relevante informatie in één keer. Soms valt het gesprek dood, of iemand vertelt iets interessants, maar gaat daar verder niet op in. 

Wat doe je dan? Doorvragen! Maar hoe doe je dat?

Slide 16 - Slide

Doorvragen
Bij doorvragen helpt het als je nieuwsgierig bent. Jij wilt straks allés weten van diegene over wie je een biografie schrijft. Alles! Wees dus zo nieuwsgierig mogelijk. 

  • Zegt iemand: 'Ik vond dit altijd al leuk'? Vraag dan: 'Waarom?'.
  • Zegt iemand: 'We gingen vaak op vakantie'? Vraag dan: 'Waarheen?' 

Vraag net zolang door tot je álles weet wat je weten wilt (en meer)!

Slide 17 - Slide

Aan het werk!
Maak de opdrachten op blz. 15 t/m 19 in je boek
Nabespreking op maandag!

Slide 18 - Slide