2TL2

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

Slide 1 - Slide

     Let op je plek

Slide 2 - Slide

 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
- Eigen naam in LessonUp
- Iedereen doet mee

timer
2:00

Slide 3 - Slide

Programma van de les 2TL2

Programma:

  • Aanwezigheid
  • Toetsen uitdelen
  • Uitleg
  • Aan de slag
Lesdoel:

Meewerkend voorwerp (hoofdstuk 4)

Slide 4 - Slide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 5 - Slide

Het meewerkend voorwerp

Slide 6 - Slide

Doel van deze les:

Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 7 - Slide

Even opfrissen
  • persoonsvorm
  • gezegde
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

persoonsvorm
Verander de zin van tijd en het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Anne had gisteren paddenstoelen geplukt. 
persoonsvorm = heeft

Slide 9 - Slide

gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Voorbeeld: 

Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Gezegde = heeft geplukt

Slide 10 - Slide

onderwerp
Stel de vraag: Wie/wat + gezegde?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.

Wie heeft geplukt?
onderwerp = Anne

Slide 11 - Slide

lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Wat heeft Anne geplukt?
lijdend voorwerp = paddenstoelen

Slide 12 - Slide

meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp  staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen):

Slide 13 - Slide

meewerkend voorwerp
Marijn/heeft/zijn oude laptop/aan Jari (meewerkend voorwerp)/gegeven.

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:

Marijn/heeft/Jari (meewerkend voorwerp)/zijn oude laptop/gegeven.

Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Slide

meewerkend voorwerp
Stel de vraag: Aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
voorbeeld:
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
Aan wie hebben ze een leuke verrassing gegeven? 
meewerkend voorwerp  = de bezoekers

Slide 15 - Slide

meewerkend voorwerp

Slide 16 - Slide

Huiswerk
Maken 
Hoofdstuk 4 Taalverzorging Grammatica
Over het Meewerkend voorwerp
Startopdracht, Opdracht 1, 2 en 3
(bladzijde 106 en 107)

Slide 17 - Slide

Taalverzorging formuleren verwijswoorden
 
Hoofdstuk 4 Over verwijswoorden
het    =   dat de = die

Met wie  = persoon
Waarmee = dier of ding 
(op wie/waarop, tegen wie/waartegen, naast wie/waarnaast)

Slide 18 - Slide

Tot de volgende keer!

Slide 19 - Slide