Grammatica H4 en H5 Meewerkend vw en bijw. bep 1-5 maart

Hoofdstuk 4



Hoofdstuk 5 
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)


Bijwoordelijke bep (bwb)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4



Hoofdstuk 5 
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)


Bijwoordelijke bep (bwb)

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan je het meewerkend voorwerp in een zin vinden. 

Aan het einde van de les kan je de bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden.

Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp herhalen

Slide 3 - Slide

Hoe vind je een lijdend voorwerp?a

Slide 4 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Onze judoleraar heeft een Facebookpagina aangemaakt voor onze club.

A
Onze judoleraar
B
Heeft
C
Heeft aangemaakt
D
Een Facebookpagina

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De laatste twee wedstrijden moeten we winnen voor het kampioenschap.
A
Het kampioenschap
B
De laatste twee wedstrijden
C
We
D
Moeten, winnen

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.
A
Mijn moeder
B
In Spanje
C
Een skypegesprek
D
Voeren

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Rohit en Quinten kopen een cadeau.
A
Een cadeau
B
Kopen
C
Rohit en Quinten

Slide 8 - Quiz

Theorie MV
  •  Het mv. geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt.
  • Een mv. kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
  • Als het niet met aan begint, kun je het er meestal wel voor zetten. 

Slide 9 - Slide

Zo vind je het meewerkend voorwerp:
  1.  Noteer pv, ow, wg en lv.
  2. Stel de vraag: Aan wie + wg + ow+ lv? Het antwoord is het mv.
  3. Controleer tenslotte of je aan kunt weglaten of toevoegen:
  • Bijvoorbeeld:
  • Wouter/ heeft / een vraag / aan mij (mv) / gesteld.
  • Wouter / heeft / mij (mv) / een vraag / gesteld. 

Slide 10 - Slide

Opdrachten
  •  Wat? Maken opdracht 3 en 4
  • Waar? Op bladzijde 106 en 107
  • Hulp? Aantekeningen, boek, LessonUp dia of docent
  • Klaar? upload de opdrachten in Lessonup.

Slide 11 - Slide


opdracht 3

Slide 12 - Open question

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 13 - Open question

Wat vind je nog lastig?

Slide 14 - Open question

opdracht 4

Slide 15 - Open question

H5 de bijwoordelijke bepalingen
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op vragen als: waar? wanneer? waarom? hoe? NIET  op wie? of wat?
  • Het zijn de zinsdelen die overblijven.

Slide 16 - Slide


Lesdoelen:

Bijwoordelijke bepaling


  • Je weet wat een bijwoordelijke bepaling is. 
  • Je kan de bijwoordelijke bepalingen in een zin benoemen.

Slide 17 - Slide

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen:

Over een paar dagen is het vakantie.
A
1 bijwoordelijke bepaling
B
2 bijwoordelijke bepalingen
C
3 bijwoordelijke bepalingen
D
4 bijwoordelijke bepalingen

Slide 18 - Quiz

Niet alle bijwoordelijke bepalingen (bwb) geven namelijk antwoord op een vraag. 

Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepalingen. 
Nog meer bijwoordelijke bepalingen

Slide 19 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.(pv-ww.gez.-ow.-lvw.-mv) Dan mag je pas pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Slide 20 - Slide

Maken blz. 132 en 133:
opdracht 1,2,5 en 6 
en de opdrachten uploaden in Lessonup.

Slide 21 - Slide

opdracht 1 en 2

Slide 22 - Open question

opdracht 5

Slide 23 - Open question

opdracht 6

Slide 24 - Open question