1. Marvin geeft Nederlands op Broklede.
2. In de vakantie heb ik niets gedaan.
3. Ik heb wel een zonvakantie geboekt.
4. Zal ik u een glas wijn inschenken?
5. Hij heeft namelijk een nieuw huis gekocht.
6. In Italië eten veel mensen pasta voor middennacht.
7. Ik heb ze dat gisteren al meegedeeld.