Thema 3 les 19 en 20

Welk woord hoort niet bij het woordweb? 
Sleep dat naar de prullenmand.
de vergadering
onderneming
van aanpakken weten
in actie komen
de vrijwilliger
1 / 21
next
Slide 1: Drag question
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Welk woord hoort niet bij het woordweb? 
Sleep dat naar de prullenmand.
de vergadering
onderneming
van aanpakken weten
in actie komen
de vrijwilliger

Slide 1 - Drag question

Kies het goede woord!
De leiding ....... dat we op 2 uur klaar zijn.
A
dienst als
B
vrijwilliger
C
garandeert
D
gesticht

Slide 2 - Quiz

Kies het goede woord!
De ijverige .... nam het initiatief en waste af.
A
dienst als
B
vrijwilliger
C
garandeert
D
gesticht

Slide 3 - Quiz

Kies het goede woord!
De flyer ....... informatie voor de sponsorloop.
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht

Slide 4 - Quiz

Kies het goede woord!
Ze hebben een nieuw kantoor .........
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht

Slide 5 - Quiz

Kies het goede woord!
Gaat alles goed? Wat is .... bij de fabriek?
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht

Slide 6 - Quiz

Kies het goede woord!
Als ik ergens achter sta, dan .....
A
ben ik ervoor.
B
ben ik ertegen.

Slide 7 - Quiz

Kies het goede woord!
De klusjes zijn verricht.
A
Ze zijn niet gedaan.
B
Ze zijn gedaan.

Slide 8 - Quiz

Kies het goede woord!
Ik ben vrij in verband met de vakantie. Ik .....
A
ben ziek in de vakantie.
B
heb geen school.

Slide 9 - Quiz

Kies het goede woord!
Als je gerustgesteld wordt, dan .....
A
kalmeren ze je.
B
brengen ze je naar bed.

Slide 10 - Quiz

Kies het goede woord!
Ik richt me op mijn huiswerk. Mijn huiswerk ...
A
krijgt mijn aandacht.
B
wordt niet gemaakt.

Slide 11 - Quiz

De tekst staat door elkaar. Zet de tekst in de goede volgorde!
begin
midden
eind
Daar werd zijn verhaal zeer serieus genomen. De politie zoekt nu naar de daders.
Hij stelde het kind eerst gerust. Toen hij vroeg wat er was gebeurd, bleek dat twee jongens zijn fiets hadden afgepakt. De boer leefde zo mee dat hij met de jongen naar het politiebureau ging.
Gisteren zag de boer een huilend kind langs de weg.

Slide 12 - Drag question

Kies het juiste voegwoord?
Ik ben ziek ...... ik ga toch naar school.
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste voegwoord?
Wil je thee ... wil je liever koffie?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste voegwoord?
Ze gaf me een knuffel ... ze leefde met mij mee
A
en
B
of
C
dus
D
want

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste voegwoord?
Ze liep naar boven .... ging naar haar kamer.
A
en
B
of
C
dus
D
want

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste voegwoord?
Ze staat er vierkant achter ..... ze is het ermee eens!
A
en
B
of
C
dus
D
want

Slide 17 - Quiz


Plak de twee zinnen aan elkaar. Gebruik omdat of terwijl.
Ik kom te laat.
Ik heb me verslapen.

Slide 18 - Open question


Plak de twee zinnen aan elkaar. Gebruik omdat of terwijl.
Zij breit.
Ze kijkt televisie.

Slide 19 - Open question

We hebben gestemd over het schoolreisje, omdat iedereen wat anders wilde. Waar gaan wij naartoe?

Slide 20 - Drag question

aan het werk
maak de opdrachten op het werkblad.

Gebruik de woordenlijst van blok 3 uit het taalboek.

LEES DE OPDRACHTEN GOED!

Slide 21 - Slide