bezittelijk voornaamwoord

H4 
bezittelijk 
voornaamwoord

1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H4 
bezittelijk 
voornaamwoord

Slide 1 - Slide

bezittelijk
voornaamwoord

Slide 2 - Mind map

De bezittelijke voornaamwoorden!
De volgende dia gaat over de bezittelijke voornaamwoorden!

Slide 3 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 4 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 5 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 6 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jullie) mères
A
votre
B
vos
C
son
D
sa

Slide 7 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 8 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
Et voilà (onze) _________ photo!

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Mijn) ____ idole? C'est Stromae!

Slide 11 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Frans.

_________ (haar) grand-père

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Hun) _____ chien s'appelle Charlie.

Slide 13 - Open question

Voilà, mon vélo. Et où est ... ?
A
la mienne
B
le tien
C
le votre
D
la leur

Slide 14 - Quiz

Mon auto est plus chère que ... (die van hun)
A
la votre
B
le leur
C
le notre
D
la leur

Slide 15 - Quiz

Cette fille est à toi ?
Ja, het is de mijne

Slide 16 - Open question

Ce sont mes problèmes, et pas ...(die van haar)
A
les elles
B
les miens
C
les siens
D
les leurs

Slide 17 - Quiz

In het Frans:
Uw problemen = ? de uwe = ?

Slide 18 - Open question

schrijf het rijtje van het werkwoord 'verkopen' op in de présent
(in het Frans natuurlijk...)

Slide 19 - Open question

u heeft verkocht
A
nous avons vu
B
ils ont voulu
C
on a valu
D
vous avez vendu

Slide 20 - Quiz

schrijf de présent van het werkwoord 'savoir' op.

Slide 21 - Open question

en de verleden tijd is ...
A
je saurai, tu sauras, il saura, nous saurons, vous saurez, ils sauront
B
je savais, tu savais, il savait, nous savions, vous saviez, ils savaient
C
j'ai su, tu as su, il a su, nous avons, su, vous avez su, ils ont su

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide