AFP oefenen

AFP oefenen voor de toets
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

AFP oefenen voor de toets

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hoe heet een behandeling met radiotherapie of cytostatica die vooraf gaat aan een operatie?
A
Neo adjuvante behandeling
B
Pre palliatieve behandeling
C
Pre adjuvante behandeling
D
Post curatieve behandeling

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het primaire doel van een neo-adjuvante behandeling bij kanker?
A
Het genezen van de kanker zonder verdere behandeling nodig te hebben.
B
Het verminderen van de tumoromvang vóór chirurgische verwijdering.
C
Het voorkomen van de terugkeer van kanker na de operatie.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Immunotherapie wordt meestal gecombineerd met een andere behandeling, zoals een operatie of chemotherapie. Dit heet een
A
adjuvante behandeling.
B
curatieve behandeling
C
palliatieve behandeling
D
neo-adjuvante behandeling

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een adjuvante behandeling?
A
Een behandeling gericht op genezen
B
Een aanvullende behandeling
C
Een gezonde leefstijl naast chemotherapie
D
Het verwijderen van de tumor door operatie

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Stelling:
Een adjuvante behandeling wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Chemotherapie na een borst besparende operatie waarbij geen positieve klieren en schone snijranden is een vorm van
A
adjuvante behandeling
B
neo-adjuvante behandeling
C
curatieve behandeling
D
palliatieve behandeling

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

De enige toedieningsweg van chemotherapie is intraveneus
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn bijwerkingen van chemotherapie?
A
Misselijkheid, haaruitval, remming van bloedaanmaak
B
haaruitval, obstipatie, remming van bloedaanmaak
C
veel eetlust, diarree, ontstekingen in de extremiteiten
D
haaruitval, misselijkheid, hallucinaties

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Bij chemotherapie ben je voorzichtig met:
A
bloedproducten, sputum
B
wondverzorging, transpiratievocht
C
ontlasting, urine
D
alle antwoorden

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Chirurgie
Radiotherapie
Chemotherapie
Doelgerichte therapie
Hormonale therapie
Immunotherapie
Verwijderen van de tumor
Door middel van bestraling deels of volledig vernietigen
Combinatie van medicatie (cytostatica),  via de bloedbaan
Vermindering van werking van de hormonen
Toedienen van medicatie die kankercellen doden of de celdeling remmen
Lichaamseigen eiwitten die zorgen voor de groei van afweercellen

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Wat betekent de term 'metastase'?
A
Genetische mutatie in tumorcellen
B
Lokale tumorvergroting
C
Tumorweefsel dat sterft
D
Verspreiding van kanker naar andere delen van het lichaam

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer spreekt men van een lymfogene metastase?




A
als kwaadaardige cellen in een lymfeklier terecht zijn gekomen
B
als een kwaadaardig gezwel ontstaan is in een lymfeklier
C
als een uitzaaiing in een orgaan zijn eigen lymfesysteem heeft aangelegd
D
als lymfocyten om het gezwel heen ook kwaadaardig zijn geworden

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kunnen metastasen zich verspreiden?
A
Via de huid
B
Lymfogeen
C
Hematogeen
D
Via de longen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

TNM-classificatie
A
wat de medische kosten zijn
B
geeft inzicht in eigenschappen kanker
C
hoe duur de behandeling is
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat weet je wanneer je M1 ziet bij de TNM classificatie van een tumor?
A
Er zijn metastasen aanwezig
B
Er zijn geen metastasen gevonden
C
Eventuele metastasen zijn nog onbekend
D
De tumor is benigne

Slide 16 - Quiz

A
Wat is de betekenis van de N in de TNM classificatie?
A
Negatief
B
Nodus
C
Nidatie
D
Nefrogeen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn stamcellen?
A
Cellen die je lichaam schoonhouden
B
De cellen waar je botten van gemaakt zijn
C
Cellen waaraan je je stamboom herkent
D
Cellen die zich kunnen specialiseren in een ander type cel

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Bloeddeeltjes ontwikkelen zich uit stamcellen. Waar in het lichaam bevinden zich deze stamcellen?
A
in de lever
B
in het bloed in de bloedvaten
C
in het hart
D
in het rode beenmerg

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welke behandeling wordt NIET ingezet bij leukemie?
A
Chemotherapie
B
Immunotherapie
C
Operatie
D
Stamceltransplantatie

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Uit hoeveel fasen bestaat de behandeling Leukemie?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Waaruit bestaat de eerste behandeling van Leukemie
A
intensieve chemo
B
intensieve bestraling
C
immunotherapie
D
beenmergtransplantatie

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet een operatie met een abdominale benadering?
A
laparoscopie
B
vaginale operatie
C
laparotomie
D
endometriose

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Een ileus kan ontstaan door:
A
Tumor
B
Stilliggen van de darmen na ok
C
gebruik van opiaten
D
Alle antwoorden

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Hoe werkt een TENS apparaat?
A
Maakt geluid om pijn te verlichten
B
Verwarmt het lichaam
C
Geeft elektrische stromen af
D
Verstoort pijnsignalen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van multimorbiditeit
A
zwanger zijn en hoge bloeddruk
B
diabetes en vaatlijden
C
reuma en medicatie gebruik
D
copd en zuurstof

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

multimorbiditeit is?
A
bijkomende chronische ziekten bij mensen met een specifieke chronische ziekte,
B
iets wat afschuwelijk, ziekelijk gevonden wordt
C
wanneer er tijdens een ziekte tijdelijk een andere ziekte bij komt.
D
twee of meer – vaak chronische – ziekten bij dezelfde persoon

Slide 27 - Quiz

a is comorbiditeit
b is morbide
c is intercurrent
Kwetsbaarheid is:
A
Een ziekte
B
Een afwijking
C
Verzameling van risicofactoren
D
Alle drie zijn juist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

2 psychiatrische diagnoses
meerdere psychiatrische diagnoses
psychiatrische diagnose + bijkomende problematiek (verslaving)
2 of meer ziekten tegelijk
Comobiditeit 
Multimorbiditeit
Dubbeldiagnose 
Multipathologie

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

PCI
CABG
pacemaker
ICD
Wanneer vindt dit onderzoek plaats? 
sleep op de juiste plek
pijn op de borst
kransslagader- vernauwingen, zonder effect van PCI
hartritme te snel
ernstige hartritme-stoornis
myocardinfarct
hartritme te traag

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

PCI
CABG
pacemaker
ICD
Wat zijn mogelijke complicaties?
sleep op de juiste plek
nabloeding
pijn
wondinfectie
pijn
schade aan het hart
nabloeding
pijn
pijn
nabloeding
nabloeding
pneumonie
wondinfectie
wondinfectie
wondinfectie
schade aan hart
dislokatie draden
schade aan hart
dislokatie draden

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

wat is een stoma
A
een operatie om de darm te verwijderen
B
Een kunstmatige opening in het lichaam voor de afvoer van ontlasting of urine
C
Een soort medisch verband dat op de huid wordt geplaatst.
D
Een instrument dat wordt gebruikt bij stomazorg.

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een kenmerk van goedaardige tumoren?
A
Is altijd dodelijk
B
Veroorzaakt geen metastasen
C
Groeit snel
D
Groeit langzaam

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is polyfarmacie?
A
langdurig gebruik van 2 of meer medicijnen uit verschillende therapeutische groepen of subgroepen
B
langdurig gebruik van 5 of meer medicijnen uit verschillende therapeutische groepen of subgroepen
C
langdurig gebruik van 2 of meer medicijnen uit dezelfde therapeutische groepen of subgroepen
D
langdurig gebruik van 5 of meer medicijnen uit dezelfde therapeutische groepen of subgroepen

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Het risico van polyfarmacie is dat het neigt naar nog meer polyfarmacie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de meest voorkomende oorzaak van polyfarmacie?
A
Veel verschillende behandelaars
B
Onvoldoende periodieke medicatie beoordeling
C
Meer chronische aandoeningen op hogere leeftijd
D
Gebruik van zelfzorgmedicatie

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is coronair chirurgie?
A
Plaatsen van een pacemaker
B
Behandeling van hartziekten
C
Verwijdering van de hartspier
D
Chirurgie aan de kransslagaders

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een typisch kenmerk van het gelaat bij een stervende bewoner?
A
Grijze huidkleur
B
Gezicht is altijd rood
C
Ogen stralen helderheid uit
D
Verlies van spierspanning

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Welke hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen?
A
Cortisol
B
Erythropoëtine
C
Insuline
D
Adrenaline

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon helpt bij het reguleren van bloeddruk?
A
Testosteron
B
Glucagon
C
Insuline
D
Renine

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Het RAAS-systeem zorgt ervoor dat de bloeddruk op peil blijft. Welk hormoon hoort niet bij het RAAS-systeem?
A
Renine
B
Testosteron
C
Angiotensine
D
Aldosteron

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Gezwollen klieren, gewichtsverlies, verlies van eetlust
koorts, nachtzweten, hardnekkige jeuk

Dit zijn symptomen van:

A
Leukemie
B
Ziekte van Kahler
C
Hodgingkymfoom
D
Polycythemia vera

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

wat is de ziekte van Kahler
A
Een aandoening in je ruggenmerg
B
een vorm van kanker in je ruggenmerg
C
een vorm van beenmerg kanker
D
een auto immuunziekte

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Welk onderdeel van de cel
is als het "brein" van de cel?
A
celwand
B
cytoplasma
C
kern
D
vacuole

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat is GEEN onderdeel van een cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Celstof
D
Vacuole

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

DNA vind je in de celkern en in de mitochondriën.
Wat is de functie van mitochondriën?
A
Eiwitten maken
B
Troep in de cel opruimen
C
Energie produceren
D
Energie gebruiken

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions