naamwoordelijk gezegde v2

het naamwoordelijk gezegde
Leerdoelen:
Je kan een werkwoordelijk gezegde (wg) in een zin vinden.
Je kan het naamwoordelijke gezegde  (ng) vinden in een zin.

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

het naamwoordelijk gezegde
Leerdoelen:
Je kan een werkwoordelijk gezegde (wg) in een zin vinden.
Je kan het naamwoordelijke gezegde  (ng) vinden in een zin.

Slide 1 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?

- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?

- Oefenen met zinnen met een ng.

Slide 2 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 3 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 5 - Slide

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 6 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Slide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 10 - Slide

Katrien is moe.
A
wg
B
ng

Slide 11 - Quiz

Ze heeft hard gewerkt.
A
wg
B
ng

Slide 12 - Quiz

Zij wil gaan slapen.
A
wg
B
ng

Slide 13 - Quiz

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.

A
wg
B
ng

Slide 14 - Quiz

Later wordt Katrien slaapspecialist bij een grote beddenspecaalzaak
A
wg
B
ng

Slide 15 - Quiz

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 16 - Slide

De leerling is boos geworden.
Noteer: pv - ow - wg of ng

Slide 17 - Open question

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 18 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Noteer pv - ow - wg of ng

Slide 19 - Open question

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 20 - Slide

In maart wordt de natuur in Nederland wakker.
Noteer pv - ow -wg of ng

Slide 21 - Open question

Zelf heb ik altijd in een musical willen spelen.
Noteer: pv - ow -wg of ng

Slide 22 - Open question

Tijdens zijn vakantie in Nieuw Zeeland heeft een aantal spelers het griepvirus opgelopen. Noteer Pv - ow - wg of ng

Slide 23 - Open question

De andere spelers hebben niets.

Slide 24 - Open question

De trainer bleek twee weken later ook ziek geworden

Slide 25 - Open question