GYM 1 - Maandag 2-12

Pak je Nieuw Nederlands boek + schrift
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak je Nieuw Nederlands boek + schrift

Slide 1 - Slide

Planning
  1. Lesdoel
  2. Nakijken opdrachten Formuleren
  3. Koppelwerkwoorden: uitleg + opdracht
  4. Naamwoordelijk gezegde: uitleg + oefenen
  5. Aan de slag!
  6. Presentatie groepsopdracht Koppelwerkwoorden
  7. Lesdoel behaald?
  8. Huiswerk & taalvout

Slide 2 - Slide

Opdrachten Formuleren hf 1 & 2 nakijken
Nieuw Nederlands boek: 
- vanaf blz. 36: opdracht 2, opdracht 3, opdracht 4
- vanaf blz. 78: opdracht 3 en 4 (op iPad).
Staan op SOM! Vakken - Nederlands 1

Klaar?
Ga alvast verder met Leesvaardigheid hoofdstuk 3 (vanaf blz. 91)
Maak opdr. 3 (blz. 93 & 94) Klaar? Maak opdr. 4 (blz. 94 & 95)

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Na deze les:

  • Ken je alle koppelwerkwoorden
  • Herken je de koppelwerkwoorden in een zin
  • Ken je het verschil tussen het werkwoordelijk 
gezegde en het naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Slide

Noem alle koppelwerkwoorden!

Slide 5 - Open question

Maak zelf een zin met een koppelwerkwoord.

Slide 6 - Open question

Maak zelf een zin met een hulpwerkwoord én een koppelwerkwoord.

Slide 7 - Open question

Stappenplan Werkwoordsoorten
  1. Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? Welke kun je niet weglaten?
  2. De rest van de werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  3. Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. (LET OP: onderwerp is iets! Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp.)
                                                       HWW                                      ZWW         
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.
                           HWW                                                            KWW                                           
In Antartica | kan | de temperatuur | erg laag | worden.
           HWW                                                      KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 8 - Slide

Samen oefenen (blz. 33 Grammaticaboekje)
2. De politieke leider schijnt nogal verkouden te zijn.


14. Ben jij ooit wel eens zo nieuwsgierig geweest?


3. Door zijn beste vriend werd hij al in de eerste ronde uitgeschakeld.

Slide 9 - Slide

Opdracht met buur
  • Pak een arceerstift of gekleurde pen.
  • Arceer op blz. 32 alle koppelwerkwoorden!

Bijvoorbeeld:
        hww                                                                                              kww
Hij | is |  nooit | scheidsrechter | in de eerste divisie | geworden.

Klaar? Begin alvast met het ontleden van de zinnen van blz. 33.
                                                                                             
timer
6:00

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde vs. naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 12 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden
  • Splitsbaar deel (Hij laat de hond uit)
  • Werkwoordelijk uitdrukking (Hij neemt me in het ootje)
  • Soms het woordje zich/me/etc.. (Ik vergis me)

Slide 13 - Slide

Wat denk je dat het naamwoordelijk gezegde is?

Slide 14 - Open question

Iets doen vs. iets zijn

 Treintjes doen tjoektsjoek, oma's doen breien, papa doet slapen --> De onderwerpen doen iets. --> werkwoordelijk gezegde

Auto's zijn rood, popjes zijn stout, mama is lief 
--> De onderwerpen zijn iets. --> naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel

  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

  • Het onderwerp is iets.

Slide 16 - Slide

ZWaBBeLS-HDV

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 18 - Slide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?

Stappenplan:

Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?

Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?

Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 19 - Slide

FF CHECKEN!

Slide 20 - Slide

In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Slide 23 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

Aan de slag!
Grammaticaboekje:
Lees: blz. 15 (Koppelwerkwoord)
Lees: blz. 16 (Naamwoordelijk gezegde)
Maak: ontleed zin 1 t/m 8 van blz. 33.
Persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, 
werkwoordsoorten (hww, zww, kww).

Klaar?
Nieuw Nederlands boek:
Ga alvast verder met Leesvaardigheid hoofdstuk 3 (vanaf blz. 91)
Maak opdr. 3 (blz. 93 & 94) Klaar? Maak opdr. 4 (blz. 94 & 95)

Slide 31 - Slide

Presentaties ezelsbruggetje?

Slide 32 - Slide

Lesdoel
Na deze les:

  • Ken je alle koppelwerkwoorden
  • Herken je de koppelwerkwoorden in een zin
  • Ken je het verschil tussen het werkwoordelijk 
gezegde en het naamwoordelijk gezegde

Slide 33 - Slide

Huiswerk & Taalvout
Grammaticaboekje:
Lees: blz. 15 (Koppelwerkwoord)
Lees: blz. 16 (Naamwoordelijk gezegde)
Maak: ontleed zin 1 t/m 8 van blz. 33.
Persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, 
werkwoordelijk gezegde, werkwoordsoorten 
(hww, zww, kww).

Slide 34 - Slide