This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
VOORZETSEL
Woord dat aangeeft
waar, wanneer of waarom
iets of iemand iets doet
Vaak staan er nog één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort
op de tafel - in de kast - achter het behang
op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent
VAST VOORZETSEL
Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen: een vast voorzetsel
Het boek bestaat uit zes hoofdstukken
Ik houd van kip met frietjes en appelmoes