Woordsoorten

Taalkundig ontleden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taalkundig ontleden

Slide 1 - Slide

Ontleed de volgende zinnen

Gister belde ik mijn beste vriend op.

Dat standbeeld plaatst hij in de tuin van de gemeente. 

Slide 2 - Slide

Plaats leestekens en hoofdletters
marthe zei ik haal wel even croissantjes bij de bakker

we zijn kampioen joelde ferry toen de stand 6-2 was

Slide 3 - Slide

Spelling
  1. Frans heeft gister zijn hekje ... (verven). 
  2. Wij willen graag weten hoe die docent zijn vragen ...(beantwoorden)
  3. Die bank heeft zijn klanten onvoldoende ...(informeren) over de risico’s van deze transactie.
  4. Die politicus ....(uiten vt) tijdens een hoorzitting felle kritiek op het functioneren van enkele bekende bankdirecteuren.



Slide 4 - Slide

En nu iets nieuws

Slide 5 - Slide

We gaan met woordsoorten bezig
Dat is elk woord in de zin een naam geven. 

Hij is gister naar dat mooie huis gelopen. 


Hij
is 
gister
naar
dat 
mooie
huis
gelopen.
psvnw
ww
bw
vz
aanwz vnw
bn
zn
ww

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Taalkundig ontleden
Bij taalkundig ontleden benoem je de woordsoorten. De volgende moet je kennen:

Slide 8 - Slide

Werkwoorden
Wat zijn dat ook al weer?

Slide 9 - Slide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de
het
een

Slide 10 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 12 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Slide 13 - Slide

Voorzetsels
Kast en feest 

Slide 14 - Slide

VOORZETSEL

Woord dat aangeeft

waar, wanneer of waarom

iets of iemand iets doet

waar
(... de kooi) in, op, achter, voor, naast, boven, onder... 
wanneer
ik appte tijdens de les, ik heb morgen om tien uur een afspraak, vanaf vandaag geldt het nieuwe rooster...
waarom
vanwege de storm blijft de brug dicht, dankzij mijn moeder kwam ik niet te laat

Slide 15 - Slide

VOORZETSEL

Vaak staan er nog één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort


op de tafel - in de kast - achter het behang


op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent

Slide 16 - Slide

VAST VOORZETSEL

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen: een vast voorzetsel


Het boek bestaat uit zes hoofdstukken


Ik houd van kip met frietjes en appelmoes

Slide 17 - Slide

Voegwoorden

Slide 18 - Slide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 19 - Slide

Nevenschikking voegwoorden

  • En
  • Maar
  • Dus
  • Want
Onderschikking voegwoorden

  • Aangezien
  • Als
  • Dat
  • Doordat
  • Terwijl
  • Toen

Slide 20 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Werkwoord (ww)
B
Voegwoord (vw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 22 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (blw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Voegwoord (vw)

Slide 23 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 24 - Open question

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Tijdens het feest op school kreeg ik een bloedneus.

Slide 25 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide