Grammatica - Werkwoordsvormen

Nederlands
1C en 1F
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
1C en 1F

Slide 1 - Slide

Hoe was jullie vakantie?

Slide 2 - Mind map

Wat hebben jullie gedaan in de vakantie?

Slide 3 - Mind map

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling uitleg: werkwoorden
- Oefenen
- Uitleg: werkwoordsvormen
- Oefenen
- Aan de slag
- Afronden

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
- Je weet wat werkwoorden zijn.

- Je weet wat het woord 'persoonsvorm' betekent.

- Je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden.

- Je weet  wat de woorden 'voltooid deelwoord' en 'infinitief' betekenen en hoe je ze kunt herkennen.

Slide 5 - Slide

Werkwoorden
- Vaak doe-woorden.

- Geven een 'handeling' aan.

- Kunnen veranderen in tijd.
Fietsen - Fietsten, Maken - Maakten, Zwemmen - Zwommen.

Slide 6 - Slide

Werkwoorden
- Kunnen veranderen als iemand anders het uitvoert.
Ik fiets, jij fietst, wij fietsen. Ik zwem, jij zwemt, wij zwemmen.

- Minstens één werkwoord in de zin = de persoonsvorm.

- Kunnen nog meer werkwoorden in een zin staan.

Slide 7 - Slide

Wat weet je van / over de 'persoonsvorm'?

Slide 8 - Mind map

Persoonsvorm
- Minstens één persoonsvorm in een zin te vinden.

- Is er maar één werkwoord in een zin, dan noemen we dit de persoonsvorm.

- Het werkwoord verandert, wanneer degene die het uitvoert (de persoon) verandert.
Vanavond ga ik een film kijken. Vanavond gaan wij een film kijken.
- Het werkwoord  'vormt' zich naar de persoon die het uitvoert.


Slide 9 - Slide

Persoonsvorm
Hoe kun je de persoonsvorm vinden? 
1. Tijdproef --> Je verandert de zin van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of van verleden tijd naar tegenwoordige tijd.

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Tijdens de pauze heb ik een broodje gegeten.
Tijdens de pauze had ik een broodje gegeten.

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
2. Getalproef --> Je verandert de persoon die de handeling uitvoert van enkelvoud naar meervoud of van meervoud naar enkelvoud.

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Tijdens de pauze heb ik een broodje gegeten.
Tijdens de pauze hebben wij een broodje gegeten.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
3. Vraagzin --> Je maakt van een mededelende zin een vraagzin. Het woord wat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Tijdens de pauze heb ik een broodje gegeten.
Heb ik tijdens de pauze een broodje gegeten?

Let op: deze vorm gebruiken we het minst omdat bij sommige vraagzinnen er geen werkwoord vooraan komt te staan.

Slide 12 - Slide

Oefenen

Ga naar www.quizizz.com.

Slide 13 - Slide

Meerdere werkwoorden
- In een zin kunnen meerdere werkwoorden staan.
- Maar één van die werkwoorden is de persoonsvorm.
- Hoe noemen we de andere werkwoorden?

1. Voltooid deelwoord 
of
2. Infinitief (moeilijk woord voor 'hele werkwoord')

Slide 14 - Slide

Voltooid deelwoord
- Een werkwoord die aangeeft dat iets als voltooid is. 
- Oftewel het is al klaar. Het is al gebeurd.
- Vaak te herkennen aan het voorvoegsel -ge.

Ik heb gegeten, ik heb gelezen, ik heb dat gemaakt, ik heb dat gedaan.

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord
- Soms is er ook een ander voorvoegsel mogelijk. 
- be, -ont, -ver, -her.

 Ik ben ontvoerd, hij heeft haar verrast, ik heb haar niet herkend.

--> Let op! Sommige woorden hebben al standaard een voorvoegsel. Het is dus belangrijk dat je eerst kijkt welk werkwoord de persoonsvorm is, voordat je op zoek gaat naar een voltooid deelwoord.
Hij ontvoert mij, hij verrast haar, hij herkent haar niet.

Slide 16 - Slide

Infinitief (hele werkwoord)
- Het hele werkwoord is het werkwoord zoals deze in het woordenboek staat.
- Vaak te herkennen doordat er aan het einde -en staat.
- Het is de vorm die we ook zien bij de persoonsvorm in het meervoud.

Ik loop, jij loopt, wij lopen.

Slide 17 - Slide

Infinitief (hele werkwoord)
- Maar let op: we zoeken altijd eerst de persoonsvorm voordat we op zoek gaan naar het infinitief. 

Wij gaan een appeltaart maken.
In de zin hierboven zijn twee werkwoorden te vinden. Ze lijken allebei een infinitief te zijn. Maar: we zoeken eerst de persoonsvorm. 

Slide 18 - Slide

Infinitief (hele werkwoord)
Wij gaan een appeltaart maken.

De persoonsvorm van deze zin = gaan.
Gaan kan dus geen infinitief zijn.
Maken blijft wel over, dit is wel een infinitief.
Dus:
Gaan = persoonsvorm, maken = infinitief.

Slide 19 - Slide

Wie heeft dat (gedaan)?

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 20 - Quiz

De klanten (klagen) over het slechte eten.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 21 - Quiz

De kinderen hebben de hele middag in de zandbak (gespeeld).
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 22 - Quiz

Hij (bewaakt) de schat met zijn leven.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 23 - Quiz

Ik heb hem nog nooit zo hard zien (rennen).
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 24 - Quiz

Wat ga jij vanavond (doen)?
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Maken van Learnbeat hoofdstuk 4:
Onderdeel 4.1:
- Deel 2 en voortgangstoets.

Je gaat hier de komende 15 minuten aan werken.

Slide 26 - Slide

Afronden
- Je weet wat werkwoorden zijn.
- Je weet wat het woord 'persoonsvorm' betekent.
- Je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden.
- Je weet wat de woorden 'voltooid deelwoord' en 'infinitief' betekenen en hoe je ze kunt herkennen.

Slide 27 - Slide