Week 43 V2 Herhaling, Halloween & día de los muertos

Semana 42
1 / 41
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Semana 42

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a aprender hoy?
  • Straks ken je nieuwe woordjes
  • Straks ken je de vervoeging van het werkwoord ser (zijn).
  • Je leert enkele Spaanse woorden voor Halloween
  • Leer je iets over el día de los muertos

Slide 2 - Slide

El programa de hoy
  • Bienvenido (5 min)
  • Quizlet - 15 min
  • El verbo ser (herhaling)  (20 min)
  • Halloween (15 min)
  • Dia de los muertos(15 min)

Slide 3 - Slide

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Hoy es ___________, _____________de __________________

Slide 4 - Slide

QUIZLET 
Oefen de voca via quizlet
Link 

Geen verbinding
Alle wifi vergeten en dan opnieuw verbinden 

Geen Laptop/baterij
Je schrijft de woordjes over in je schrift



timer
10:00

Slide 5 - Slide

Pronombres personales
In het Spaans zijn persoonlijke voornaamwoorden niet verplicht voor een persoonsvorm (vb. ik ben/jij gaat).
Hoe komt dat, denk je?

Slide 6 - Slide

El verbo SER (zijn*)
¿Recuerdas?
(weet je nog?)



*Ser de = kom uit

Slide 7 - Slide

Reminder
SER

Yo ...

Yo .... Fernando.

Slide 8 - Slide

Reminder
SER

Yo soy

Yo soy Fernando.
*Yo soy de España = Ik kom uit Spanje

Slide 9 - Slide

Reminder
SER

....

Tú .... José

Slide 10 - Slide

Reminder
SER

eres

eres José
*Tú eres de España = Je komt uit Spanje

Slide 11 - Slide

él/ ella/ Ud/ (het is)


Juan.........alto
El libro ........ azul

Slide 12 - Slide

él/ ella/ Ud/ (het is)


Juan es alto
El libro es azul

Slide 13 - Slide

Ser
Formas plurales

nosotros, nosotras (wij) somos
vosotros, vosotras (jullie) sois
ellos, ellas, ustedes (zij) son


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

verbo ser - ww zijn
ik ben 
soy
jij bent
eres
hij/zij/u/het is
es
wij zijn
somos
jullie zijn
sois
zij zijn
son

Slide 16 - Slide

Wat betekent het werkwoord SER?
A
heten
B
zijn
C
gaan
D
noemen

Slide 17 - Quiz

Nosotrossomos
Yo soy 
Ellos/ellas son 
tú eres 
él/ella es
Vosotros sois 
Wij zijn 
jij bent
ik ben
Hij/zij is 
Zij zijn 
Jullie zijn 

Slide 18 - Drag question

Ellas _________ (ser) de Barcelona.
A
ser
B
sois
C
son
D
es

Slide 19 - Quiz

Verbo SER:
Yo _______ de España
A
eres
B
sois
C
soy
D
es

Slide 20 - Quiz

Paco _____ camarero.
A
eres
B
es
C
somos
D
sois

Slide 21 - Quiz

¿Vosotros ______ españoles?
A
sois
B
somos

Slide 22 - Quiz

Nosotros ___________ amigos.
A
soy
B
sois
C
son
D
somos

Slide 23 - Quiz

¿De dónde ________ (tú)?
A
sois
B
somos
C
eres
D
soy

Slide 24 - Quiz


Mi vecino _____________ estudiante.
A
eres
B
es
C
somos
D
son

Slide 25 - Quiz

Gabriela y su familia _________ mexicanos.
A
son
B
sois
C
soy
D
eres

Slide 26 - Quiz

¿(tú) _________ japonesa?
A
soy
B
eres
C
somos
D
sois

Slide 27 - Quiz

Halloween
Oefen zo meteen met de volgende linkje. Onderaan vind je de opdrachten. Tip. Leer eerst de woordjes.

Opdracht 14 (kahoot) 
doen we samen aan het eind. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link

Wat gebeurt er op 1 en 2 november?

Slide 30 - Open question

Día de los Muertos


Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Waarom leggen ze lekkernijen op het altaar?

Slide 33 - Open question

Waarom wordt er gefeest tijdens Día de los Muertos?

Slide 34 - Open question

Wat is het verschil met Halloween en de Día de los Muertos?

Slide 35 - Open question

Calavera
Cempasúchil
Alebrije
Mariachi
Pan de Muerto
tumba

Slide 36 - Drag question

Evaluación
  1. ¿Cuándo se celebra el día de los muertos?
  2. ¿Cómo se dice bloemen en español?
  3. ¿Cómo se dice altaar en español?
  4. ¿Cómo se dice doodshoofd en español?
  5. ¿Cómo se dice nacht en español?
  6. ¿Cómo se dice muziek en español?
  7. ¿Cómo se dice kaarsen en español?

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Slide 39 - Link

Reflectie
1. Hoe heb je gewerkt?
2. Typ 3 dingen die je opgepikt/geleerd hebt
3. Typ 1 ding waar je jezelf nog in kan verbeteren

Slide 40 - Open question

FIN DE CLASE

Slide 41 - Slide