2hv_Werkwoorden vervoegen_19 april

Lezen 30 min (s)
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Lezen 30 min (s)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Komende lessen
Vandaag:
-Nieuw onderwerp: spelling
-Spelling blok 3 behandelen

Woensdag 24 april:
-Grammatica toets doornemen die jullie gemaakt hebben 
-Spelling blok 4

Vrijdag 26 april
-S.O. woordenlijst over taal  -  laat weten als je hem nog niet hebt

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Nieuw onderwerp:
SPELLING
Spelling Blok 3 + 4
  • Sluiten we af met een toets
  • Weging is 1,5
  • Vrijdag na de vakantie

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Spelling
Lesdoelen: 
1. Werkwoorden vervoegen (herhaling)
2. Zelfstudie + opdrachten Blok 3

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 


1. Werkwoord in de tegenwoordige tijd?

2e of 3e persoon enkelvoud = stam + t
Bijvoorbeeld:
Ik loop
Jij/hij/zij loopt
Wij lopen
etc.



Ik word
Jij/hij/zij wordt
Wij worden
etc.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Is het een sterk of een zwak werkwoord?
Bij sterke werkwoorden verandert de klank. 
Bij zwakke werkwoorden komt er te(n) of de(n) achter de ik-vorm. 







Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Bij sterke werkwoorden verandert de klank. 
Bijvoorbeeld: ik lees de Donald Duck = ik las de Donald Duck 
(deze woorden herken je op gevoel)

Bij zwakke werkwoorden komt er te(n) of de(n) achter. 
Bijvoorbeeld: Ik hoop op een goed cijfer = Ik hoopte op een goed cijfer







Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 
2. Zwakke werkwoorden?
Als de laatste letter van de stam in 't kofschip zit, komt er -te 
of -ten achter het woord.

Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip zit, komt er -de of -den achter het woord. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 


2. Werkwoord in de verleden tijd?

Voorbeelden:
1. Geloven > stam = gelov > v zit niet in 't kofschip = ik geloofde
2. Pakken > stam = pakk > k zit wel in 't kofschip = ik pakte








Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord vervoegen 


3. Voltooid deelwoorden
Is je werkwoord een voltooid deelwoord?
Dan gelden dezelfde regels met 't kofschip

a. ik heb gebeld (ge + bel + d)
b. zij hebben gezoend (ge + zoen + d)
c. De koekjes zijn gelukt (ge + luk + t)







Let op: Een voltooid deelwoord wordt altijd gevormd in combinatie met (een vervoeging van) de hulpwerkwoorden hebben of zijn.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Nu zelf aan de slag!
Wat? Spelling blok 3 - opdracht 2 en 4 (blz 128 en 131).
Hoe? Met zijn tweeën, in je schrift uitwerken.
Tijd? 20 minuten.
Uitkomst? Goefend met de stof uit Blok 3 - die ook op de toets terugkomt.
Klaar? Haal het antwoordenblad van mijn bureau.
Niet klaar? Huiswerk

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

En dan nu? DICTEE

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

4. Gebiedende wijs

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Gebiedende wijs

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Gebiedende wijs
  • De gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, aansporingen of verzoeken uit te drukken.
  • De gebiedende wijs bestaat uit de ik-vorm. Er komt dus nooit een -t achter.

    Ga nu naar huis!
    Maak je huiswerk!


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1 op bladzijde 117
Hoe: Alleen en in stilte
Hulp: steek je vinger op en ik kom helpen
Tijd? 15 minuten

Je bent klaar als je antwoord hebt gegeven op alle vragen.

Je wacht dan even
Opdracht maken
timer
8:00

Slide 16 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Antwoorden opdracht 1
Opdracht 1: 1 t/m 5
1 bezorgt = tegenwoordige tijd, dus stam + t
2 rook = sterk werkwoord, veranderd van klank
3 behandelt = tegenwoordige tijd, dus stam + t
4 Word = gebiedende wijs, altijd de ik-vorm
5 switchte = Engels woord, maar -ch in 't kofschip, dus -te

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 1
Opdracht 1: 6 t/m 10
6 geloosd = voltooid deelwoord, hele ww = lozen, stam = loz, -z niet in 't kofschip, dus -d
7 belasten = het hele werkwoord (denk aan bijvoorbeeld 'raken' in deze zin)
8 beloofd = voltooid deelwoord, hele ww = beloven , stam = belov, -v niet in 't kofschip, dus -d
9 geblockt = voltooid deelwoord, hele ww = blocken , stam = block, -k wel in 't kofschip, dus -t
10 bespaart = tegenwoordige tijd, dus stam + t

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat is hier gebeur..?
A
Gebeurd
B
Gebeurt
C
Gebeurdt

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zingen.. gaat zij naar school
A
Zingend
B
Zingent
C
Zingendt

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wij zullen de pasfoto ver....... .
A
vergrootten
B
vergroten

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De kat krab... aan de paal.
A
krabte
B
krabde
C
krabtte
D
krabdde

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Zij vergis.... zich in de datum.
A
vergiste
B
vergistte

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Bran... jullie vingers niet!
A
Brand
B
Brandt

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vin... u dit mooi?
A
Vind
B
Vindt

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Homofonen/verwarwoorden
Verwarwoorden: woorden waarbij je niet hoort hoe je ze moet schrijven
flauw/flouw  - eind/ijnd - elektriciteit/electriciteit 

Homofonen: woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden (en ook iets anders betekenen). 
steil/stijl - lach/lag - wij/wei - spelt/speld - rauw/rouw

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Kies de juiste spelling:
'Met .... en boog
A
peil
B
pijl

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste spelling:
A
helicopter
B
helikopter

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste spelling:
'Wij zullen jullie ... langs de juiste route'
A
leiden
B
lijden

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Meervoud van znw
Meervoud op –en:
- dier/dieren  
- man/mannen (dubbele medeklinker)
- glas/glazen (s wordt soms z)
- druif/druiven (f wordt soms v)
- buur/buren (1 klinker verdwijnt)
Meervoud op –s: koks, kussens, tafels
Meervoud op -‘s: oma’s, baby’s, studio’s
Meervoud met trema: idee --> ideeën
melodie (klemtoon op ‘die’) --> melodieën
 kolonie (klemtoon op ‘lo’) --> koloniën

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'cowboy'
A
cowboy's
B
cowboys

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'bacterie'
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'allergie'
A
allergiën
B
allergieën

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'fotograaf'
A
fotograven
B
fotografen

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'menu'
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Verkleinwoorden
uitgang op je: taartje - popje
uitgang op tje: clowntje - kooitje
Let op: eindigt het woord op een klinker die je uitspreekt als een lange klinker (a, o, u, i, y)? Verdubbel dan de klinker: omaatje, parapluutje, taxietje
uitgang op etje: sterretje - balletje
uitgang op kjepuddinkje - koninkje 
uitgang op pje: filmpje - bloempje 
uitgang op 'tje: A4'tje, cd'tje, baby'tje

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Schrijf drie woorden op met een uitgang op 'tje

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Trema
Een trema gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken. Door een trema te plaatsen weet je waar de nieuwe lettergreep begint. 
- tweeëntwintig
- beïnvloed
- creëren 
- reünie
Let op: bij samenstellingen gebruik je een koppelteken (gala-avond)

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Kies de juiste spelling
A
ruïne
B
rüine
C
ruine

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste spelling
A
kanöen
B
kanoën
C
kanoen

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste spelling
A
gëolied
B
geölied
C
geolied

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions