toets voortplanting en erfelijkheid KBL

oefentoets voortplanting
3KB 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

oefentoets voortplanting
3KB 

Slide 1 - Slide

Uit welke onderdelen bestaat sperma?

Slide 2 - Open question

Als een reebokje ongeveer 3 maand is, begint er onder invloed van hormonen een gewei te groeien. Is het gewei een primair of een secundair kenmerk van een reebokje? Leg je antwoord uit.

Slide 3 - Open question

Marco en Ellen kiezen voor een voorbehoedsmiddel waarbij een bevruchte eicel niet in het baarmoederslijmvlies kan gaan zitten. Welk voorbehoedsmiddel hebben ze gekozen?
A
Pessarium
B
pil
C
spiraaltje

Slide 4 - Quiz

Met welk nummer wordt een deel aangegeven dat het ongeboren kind beschermt tegen stoten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Hoe noem je het moment voor de bevalling als de foetus met het hoofdje naar beneden dieper in het bekken van de vrouw gaat liggen?
A
indaling
B
innesteling
C
uitdrijving
D
ontsluiting

Slide 6 - Quiz

Carien en André verwachten een kind. Tijdens de zwangerschap wordt vruchtwaterpunctie gedaan. Hierbij wordt ontdekt dat het kindje taaislijmziekte heeft.
Wat heeft de arts bij de vruchtwaterpunctie gedaan?

A
Met een naald heeft hij cellen van de moeder uit de placenta gehaald.
B
Met een naald heeft hij cellen van het embryo uit de placenta gehaald.
C
Met een naald heeft hij vruchtwater met daarin cellen van de moeder opgezogen.
D
Met een naald heeft hij vruchtwater met daarin cellen van het kind opgezogen.

Slide 7 - Quiz

Bij Ellen is een eicel bevrucht. Waar in haar lichaam vond deze bevruchting plaats?
A
Baarmoeder
B
eileider
C
vagina

Slide 8 - Quiz

De secundaire geslachtskenmerken zijn vanaf de geboorte zichtbaar.
A
waar
B
nietwaar

Slide 9 - Quiz

Spermacellen worden opgeslagen in de zaadballen.
A
waar
B
nietwaar

Slide 10 - Quiz

Bij het ontstaan van een twee-eiige tweeling wordt de eicel door twee zaadcellen
bevrucht.

A
waar
B
nietwaar

Slide 11 - Quiz

Eicellen blijven na de ovulatie zo’n 12 tot 24 uur in leven. Zaadcellen blijven na een zaadlozing zo’n 3 tot 4 dagen in leven in het lichaam van de vrouw. Hoeveel dagen in de maand kan een vrouw dan in principe niet zwanger raken
A
ongeveer 4 dagen
B
ongeveer 8 dagen
C
ongeveer 16 dagen
D
ongeveer 24 dagen

Slide 12 - Quiz

Welke van de volgende gebeurtenissen vindt plaats in de baarmoeder
van een vrouw?

A
bevruchting
B
de eerste delingen van de bevruchte eicel
C
innesteling
D
ovulatie

Slide 13 - Quiz

Welke letter geeft het orgaan aan dat zaadcellen maakt?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 14 - Quiz

In de afbeelding zie je organen in het lichaam van een spin.
De letter P geeft het orgaan aan waarin eicellen rijpen. Dit orgaan heeft dezelfde naam als bij mensen.

Slide 15 - Open question

Twee uitspraken over SOA's:

Kevin zegt dat je bij gebruik van de pil minder kans hebt om een SOA op te lopen.
Chantal zegt dat je jarenlang een SOA kunt hebben zonder dat je klachten hebt, waardoor je deze onbewust kunt overdragen op je sexpartner.

Wie heeft gelijk?al
A
Alleen Kevin
B
Alleen Chantal
C
Beide hebben gelijk
D
Beide ongelijk

Slide 16 - Quiz


Judith slikt de pil. Vindt er bij haar nog de ovulatie plaats? En menstruatie?
A
Wel ovulatie; wel menstruatie
B
Wel ovulatie; geen menstruatie
C
Geen ovulatie; wel menstruatie
D
Geen ovulatie; geen menstruatie

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding zie je een tweeeiige tweeling


Twee uitspraken:
Gert zegt dat deze tweeling altijd van hetzelfde geslacht moet zijn.
Maaike zegt dat er slechts 1 zaadcel nodig is geweest voor de bevruchting.
Wie heeft gelijk?
A
Alleen Gert
B
Alleen Maaike
C
Beide gelijk
D
Beide ongelijk

Slide 18 - Quiz

In de afbeelding zie je een doorsnede van het voortplantingsorgaan van de vrouw. Welke letter in de afbeelding geeft de plaats aan waar de anticonceptiering zich bevindt als die op de juiste manier is ingebracht?
A
Q
B
R
C
S

Slide 19 - Quiz

Sterilisatie is een zeer betrouwbaar anticonceptiemiddel.

Noem nog een ander betrouwbaar anticonceptiemiddel dat door een man gebruikt kan worden.

Slide 20 - Open question

Wanneer je je haar een ander kleurtje geeft, verander je je genotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Maisam is bevallen van een gezonde dochter.
Zowel Maisam als haar man zijn gezond en hebben geen ziekteverschijnselen.
Toch blijkt hun kind geboren te zijn met een erfelijke afwijking.
Wat kun je zeggen over het gen waarop de ziekte staat en de genen die de baby heeft
A
Een aandoening die is ontstaan bij de vorming van geslachtscellen.
B
Een erfelijke aandoening die is veroorzaakt door ziekteverwekkers.
C
Een verandering in het DNA veroorzaakt door een verandering van één gen.
D
Een ziekte die ontstaat door één zieke cel tussen gezonde cellen

Slide 22 - Quiz

Maisam is bevallen van een gezonde dochter.
Zowel Maisam als haar man zijn gezond en hebben geen ziekteverschijnselen.
Toch blijkt hun kind geboren te zijn met een erfelijke afwijking.
Is het gen dominant of recessief?
Is de baby voor deze ziekte homozygoot of heterozygoot.
Leg uit waarom je kiest voor het antwoord

Slide 23 - Open question

Het doel van de mitose is het maken van meer lichaamscellen
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Jongens erven vooral de eigenschappen van hun vader.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

De reductiedeling vindt bij een man plaats in de bijballen
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Wanneer ben je homozygoot voor een eigenschap?

Slide 27 - Open question

Kleurenblindheid is een aangeboren afwijking die wordt veroorzaakt door een recessief gen, dat op het X-chromosoom aanwezig is.
Wie hebben meer kans om kleurenblind te zijn, mannen of vrouwen?
Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open question

Bij tulpen is het gen voor rode bloemkleur dominant (A) over dat voor witte
bloemkleur (a). Een homozygote rode tulp wordt gekruist met een witte tulp.
Wat is het genotype van de nakomelingen? en welke kleur hebben deze?

Slide 29 - Open question

Welke kat heeft
een intermediair
fenotype?
A
Birmese kat
B
Tonkinese kat
C
Siamese kat
D
Geen van allen

Slide 30 - Quiz

eisprong
menstruatie
rijpen eicel

Slide 31 - Drag question

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 32 - Quiz

Wanneer is een vrouw vruchtbaar?
A
Tijdens de menstruatie
B
Tijdens de ovulatie
C
Direct na de menstruatie
D
Vlak voor de menstruatie

Slide 33 - Quiz