Wat is het verschil tussen een abstracte en een concrete markt?
timer
1:00
Slide 5 - Slide
Vraag 3.
Maak de volgende zin compleet:
1. Consumenten zorgen voor aanbod/vraag
2. Als je op de markt je oude spullen verkoopt, zorg je voor aanbod. vraag
timer
1:00
Slide 6 - Slide
Vraag 4.
De Iphone 13 is vervangen door de Iphone 14. Wat voor effect heeft dit op de vraag naar de Iphone 13?
A. Die blijft gelijk
B. Die gaat omhoog
C. Die daalt
timer
1:00
Slide 7 - Slide
Vraag 5.
De Iphone 13 is vervangen door de Iphone 14. Wat voor effect heeft dit op de prijs van de Iphone 13?
A. Die blijft gelijk
B. Die gaat omhoog
C. Die daalt
timer
1:00
Slide 8 - Slide
Vraag 6.
Hoe wordt de verkoopprijs bepaald?
timer
1:00
Slide 9 - Slide
Vraag 7.
Jacob verkoopt spelletjes. De inkoopprijs van een spel is €35. Hij berekent een brutowinst opslag van 60%. Wat wordt dan de verkoopprijs?
timer
1:30
Slide 10 - Slide
Vraag 8.
Je koopt een fiets voor €620. De fietsenwinkel heeft zelf €400 voor de fiets betaald. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.
timer
1:30
Slide 11 - Slide
Vraag 9.
Vul onderstaande zinnen aan:
1. De hoeveelheid producten die je in een bepaalde periode verkoopt heet de afzet/omzet
2. Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoopvan producten heet de afzet/ omzet
timer
1:00
Slide 12 - Slide
Vraag 10.
Je besluit om op koningsdag ijsjes te verkopen. Je verkoopt de ijsjes voor €1,70. Je hebt aan het eind van de dag €323 verdient. Hoeveel ijsjes heb je verkocht?
timer
1:00
Slide 13 - Slide
Vraag 11.
Hoe wordt de consumentenprijs bepaald?
timer
1:00
Slide 14 - Slide
Vraag 12.
Vul deze zin aan:
BTW is een voorbeeld van een directe/indirecte belasting
timer
1:00
Slide 15 - Slide
Vraag 13.
Je koopt een paar nieuwe sneakers. De sneakers zijn €80 exclusief btw. De btw is 21%. Wat wordt dan de consumentenprijs?
timer
1:30
Slide 16 - Slide
Vraag 14.
André is jarig en trakteer op taart. De taart is €12,50 inclusief btw. De btw bedraagt 9%. Hoeveel kost de taart exclusief btw?
timer
1:30
Slide 17 - Slide
Vraag 15.
Je hebt een Ipad gekocht. De verkoopprijs is €800. De consumentenprijs is €968. Bereken de btw als percentage van de verkoopprijs.