11 spelling H3 les 1

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

WELKOM 1B Deze les Grammatica 3.7
Vandaag les 1:
  1. Woord van de week
  2. Terugblik lijdend voorwerp
  3. Uitleg spelling > klankveranderende werkwoorden, verleden tijd
  4. Oefenen


 







Slide 2 - Slide

WELKOM 1B Woord van de week
extreem

Slide 3 - Slide

WELKOM 1B Woord van de week
extreem

Betekenis: heel erg, uitzonderlijk

Extreme sporten zijn sporten waar gevaar aan is verbonden. Een voorbeeld hiervan is basejumpen: men kan zich hierbij ernstig verwonden en zelfs sterven aan complicaties die men oploopt als men valt. Mensen beoefenen dit soort sporten om er een kick van te krijgen.

Slide 4 - Slide

Terugblik 

Ontleed op een papiertje de volgende zin:

Samen hopen Joke en Maria de andere schaakspelers te verslaan.

(Onderstreep de persoonsvorm, zet de zinsdeelstrepen, benoem het werkwoordelijk gezegdeonderwerp en lijdend voorwerp)

Slide 5 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Twee verschillende manieren

- Zwakke werkwoorden
- Sterke werkwoorden

Slide 6 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Twee verschillende manieren

- Zwakke werkwoorden > veranderen niet van klank
- Sterke werkwoorden > veranderen wel van klank

Slide 7 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Twee verschillende manieren

- Zwakke werkwoorden > veranderen niet van klank
- Sterke werkwoorden > veranderen wel van klank

ik loop, ik liep (sterk)
ik hoop, ik hoopte (zwak)

Slide 8 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
lijken         > ik lijk     > ik leek
hebben    > ik heb   > ik ...
slaan
fluiten
verliezen

Slide 9 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Twee verschillende manieren

- Zwakke werkwoorden > veranderen niet van klank
- Sterke werkwoorden > veranderen wel van klank

Bedenk zelf een voorbeeld van een zwak en sterk werkwoord.

Slide 10 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Hoe weet je of een sterk werkwoord op een d of een t eindigt?



Ik vond of vont?
Ik beet of beed?

Slide 11 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Hoe weet je of een sterk werkwoord op een d of een t eindigt?

Maak het langer

Ik vond of vont?
Ik beet of beed?

Slide 12 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
Medeklinkers veranderen ook van klank in de vt 

Blijven > ik blijf > ik bleef     v wordt f

Lezen > ik las > ik lees         z wordt s


Slide 13 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar (staan), of niet waar (zitten)?


Alleen sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.

Slide 14 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar !


Alleen sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.

Slide 15 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar (staan), of niet waar (zitten)?


Als je wilt weten of je een sterk werkwoord op een -d of -t eindigt, dan kun je het woord langer maken.

Slide 16 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar !


Als je wilt weten of je een sterk werkwoord op een -d of -t eindigt, dan kun je het woord langer maken.

Slide 17 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar (staan), of niet waar (zitten)?


Werkwoorden met een -z aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd ook een -z.

Slide 18 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
niet waar!


Werkwoorden met een -z aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd ook een -z.

Slide 19 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar (staan), of niet waar (zitten)?


Werkwoorden met een -v aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd een -f.

Slide 20 - Slide

Verder met spelling: Werkwoorden in de verleden tijd
waar!


Werkwoorden met een -v aan het eind van de stam, krijgen in de tegenwoordige tijd een -f.

Slide 21 - Slide

Zelf oefenen
Spelling 3.8

Maak opdracht 4 en 5
Maak daarna van de test jezelf (onderaan) leerdoel A (vraag 1 t/m 5)

Volgende week: repetitie hoofdstuk 3

De toets gaat over de paragrafen lezen 3.3, woorden 3.5, grammatica 3.7 en spelling 3.8 van hoofdstuk 3.

Slide 22 - Slide