Zand: Grondsoort die bestaat uit vergane plantenresten.
Esdorp: Dorp met bij elkaar liggende akkers op de grens van hoog en laag.
Specialiseren: Zich binnen een bedrijf of gebied steeds meer toeleggen op één activiteit of product. In de landbouw: de keuze
voor het verbouwen van één gewas of het houden van één diersoort.
Intensieve veeteelt: Veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te halen.
Bio-industrie: Veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te halen.
Vermesting: Het verrijken van de bodem met voedingsstoffen.
Biodiversiteit: Variatie aan levensvormen in de natuur.
Heuvelland: Gebied met een hoogteligging tussen 200 en 500 meter.
Middelgebergte: Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1500m hoog zijn.
Opheffing: Het langzaam omhoogkomen van gebieden door endogene krachten.
Insnijding: Het dieper worden van een dal door de uitschurende werking van een beek of rivier.
Löss: Afzetting van fijne deeltjes door de wind in de laatste ijstijd. De korrelgrootte zit tussen die van zand en klei in.
Graften: Evenwijdig aan de hoogtelijnen gelegen steile rand of 'knik' begroeid met bomen en struiken om bodemerosie
tegen te gaan.