les 1+2

Unit 1
Let's start planning!


At the end of this lesson you can tell information about England!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Unit 1
Let's start planning!


At the end of this lesson you can tell information about England!

Slide 1 - Slide

Did you know …?
In 1066, England was conquered by the Normans. Because of this, French was the official language of England for about 300 years. That is why many English words that are used today look
very similar to French words. For example: music, magic, prince, adventure, lion and many, many more. Do you know any English and French words that look alike?

Slide 2 - Slide

open your book p.10 Ex 1

Slide 3 - Slide

The Dutch Guide to Sounding British
Ex3

Slide 4 - Slide

We are going to:
  • At the end of this lesson you can use the personal pronouns (Persoonlijke voornaamwoorden) and the possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden) correctly

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Make notes!
Een persoonlijk voornaamwoord gebruik je in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 9 - Slide

Demonstrative (aanwijzende) pronouns
Personal (persoonlijke) pronouns

onderwerp / subject
1. Ik        =       1. I
2. Jij       =      2. You
3. Hij      =      3. He
4. Zij       =     4. She
5. Het      =    5. It
6. Wij       =   6. We
7. Jullie    =   7. You
8. Zij         =   8. They
voorwerp / object
1. Mijn= my
2. Jou  =  Your
3. zijn  =  His
4. Haar  =  Her
5. Zijn/haar(dieren)= its
6. Ons/onze=our
7. Jullie  =  Your
8. Hun  =  Their

Slide 10 - Slide

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 11 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 12 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 13 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 14 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden geven aan..
A
van wie iets is
B
over wie iets gaat
C
voor wie iets is

Slide 15 - Quiz

We have two cats. ……………… names are Thor and Loki
A
Their
B
They
C
Theirs

Slide 16 - Quiz

This is our mentor. ……………. name is Ms. Ritter.
A
My
B
Her
C
She

Slide 17 - Quiz

Have you seen my sister? Yes, ………….. is in the garden.
A
He
B
It
C
She

Slide 18 - Quiz

Someone left …………………. pencil case in the classroom!
A
their
B
theirs
C
his or her

Slide 19 - Quiz

I wasn't afraid of the tiger because it was in …………………. cage.
A
its
B
his
C
her

Slide 20 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 21 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 22 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 23 - Quiz

(hun) train is late.
A
they
B
them
C
theirs
D
their

Slide 24 - Quiz

See that dog? (zijn/haar) tail is long.
A
his
B
her
C
its
D
it's

Slide 25 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je nu al in het Engels?

Slide 26 - Open question

Kies wat voor jou geldt.
A
Ik snap het, ik ga oefenen!
B
Ik snap het denk ik wel, ik lees de theorie nog even door en als ik nog vragen heb kom ik ze wel stellen.
C
Ik snap het nog niet zo goed, ik kom even om hulp vragen.

Slide 27 - Quiz

My First Day p.12
Ex 3
Ex 4

Slide 28 - Slide

Well done!


Slide 29 - Slide