WW VT H2.8 GL

Welkom klas 2C
spullen klaarleggen
(agenda, etui, werkboek, schriften)


1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom klas 2C
spullen klaarleggen
(agenda, etui, werkboek, schriften)


Slide 1 - Slide

H 2.8 - spelling
lesdoel - in deze les leer je:
  • Hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Huiswerkcontrole
  • Uitleg WW VT
  • Opdrachten maken (Huiswerk voor donderdag)
  • Dictee nakijken

Slide 3 - Slide

Huiswerkcontrole
H2.8
opdracht 4 t/m 7 online maken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Vul de juiste vorm in: WW VT
Ik __________ (vertellen) over die ochtend.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Vul de juiste vorm in: WW VT
Na schooltijd ___________(melden) ik me bij de mentor.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Vul de juiste vorm in: WW VT
De mentor ______________(groeten) me.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welkom klas 2C


spullen klaarleggen
(agenda, etui)


Slide 12 - Slide

H 2.8 - spelling
lesdoel - in deze les leer je:
  • Hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt.

Slide 13 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Voorlezen uit Broergeheim
  • Huiswerkcontrole / nakijken
  • dictee van zinnen uit leesboek.
  • Dictee nakijken
  • Opdrachten maken (Huiswerk donderdag)

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken / huiswerk
Met je buur: zoek een zin in jouw leesboek in de verleden tijd met minimaal 1 werkwoord. Mail de zin aan mij. Je kunt de spelling uitleggen.
H2.8 - opdracht 11
H2.8 - Test jezelf - foutloos!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat heb je geleerd?
WW in de VT

Slide 17 - Slide

Welk werkwoord staat in de tegenwoordige tijd?
A
schrijft
B
dreef
C
gaf
D
brengen

Slide 18 - Quiz

De regel van het kofschip is voor
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 19 - Quiz

Je hebt sterke en zwakke werkwoorden, maar bij welke tijd hoort deze uitspraak?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 20 - Quiz

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je door -de(n) of -te(n) achter de stam te zetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Wat verandert er bij sterke werkwoorden in de verleden tijd?
A
de vorm
B
de "t" wordt een "d"
C
er verandert niks
D
de klank

Slide 23 - Quiz

Welke werkwoorden zijn alle drie sterk?
A
springen, zitten, knippen
B
hebben, schrijven, houden
C
verzinnen, worden, kamperen
D
rijden, bijten, typen

Slide 24 - Quiz

Welk antwoord geeft als enige allemaal zwakke werkwoorden weer?
A
kopen, lopen, hoesten
B
rennen, fietsen, schaken
C
zwemmen, roepen, vragen
D
bouwen, slapen, maken

Slide 25 - Quiz

In welke zin is het werkwoord correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 26 - Quiz

In welke zin is het werkwoord correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

Slide 27 - Quiz