Grammatica woordsoorten op een rij
Bepaald lidwoord (blw): de, het Onbepaald lidwoord (olw): een
Zelfstandig naamwoord (ZN): mensen, dieren, dingen + namen
alles waar je de/het/een voor kunt zetten
Bijvoeglijk naamwoord (BN): zegt iets over het ZN, mooie/grote
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw): wijst een persoon aan: ik, jij, zij
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw): geeft een bezit aan: mijn, jouw, onze
Zelfstandig werkwoord (ZWW): zie je meteen wat iemand doet: lopen, fietsen
Koppelwerkwoord (KWW): koppelt het ww aan het onderwerp: vast rijtje: lijken, schijnen etc.
Hulp werkwoord (HWW): helpt het gezegde maken: worden, kunnen
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.): Deze, die, dit, dat, zo'n
Vragend voornaamwoord (vr.vnw): Wie, wat, welke, wat voor