This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Druk
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat weten jullie nog?
Wat is druk?
Hoe bereken je druk?
Omrekenen van druk
(En oppervlakte)
Druk vergroten/verkleinen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Welke twee dingen heb je nodig om de druk uit te kunnen rekenen?
A
Massa en zwaartekracht
B
Massa en lengte
C
Oppervlakte en de (zwaarte)kracht
D
Zwaartekracht en lengte
Slide 8 - Quiz
Wat is de formule voor druk in woorden?
A
Druk =
kracht/ oppervlakte
B
Druk =
oppervlakte / kracht
C
Druk =
kracht x oppervlakte
D
Druk =
oppervlakte x kracht
Slide 9 - Quiz
Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter
Slide 10 - Quiz
Een mes heeft een oppervlakte van 0,05 cm2. Er wordt een kracht van 150 N op uitgeoefend. Bereken de druk.
Slide 11 - Open question
Een mes heeft een oppervlakte van 0,05 cm2. Er wordt een kracht van 150 N op uitgeoefend. Bereken de druk.
Slide 12 - Slide
Een vrouw van 60 kg staat op een naaldhak van 1,5 cm2. Bereken de druk op de hak.
Slide 13 - Slide
Een vrouw van 60 kg staat op een naaldhak van 1,5 cm2. Bereken de druk op de hak.
m = 60 kg Fg = 60 x 10 = 600N p = F : A p = 600 : 1,5 = 400 N/cm2
Slide 14 - Slide
Je ziet een aangepaste Jeep met rupsbanden. De druk onder één rupsband op de ondergrond is 3,2 N/cm2. Het contactoppervlak van deze rupsband met de ondergrond is 2000 cm2. Bereken de kracht van deze rupsband op de ondergrond.
Slide 15 - Slide
Nu oefenopgaven maken: opgaven 1 t/m 8 op uitgedeelde opdrachtenblad