M2, TR16, Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

zes

1. bepaald hoofdtelwoord
2. bepaald rangtelwoord
3. onbepaald hoofdtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

4

1. bepaald hoofdtelwoord
2. onbepaald hoofdtelwoord
3. bepaald rangtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

Rangtelwoord

rangtelwoord: geeft een plaats in de rangorde aan

bepaald rangtelwoord: eerste, negende, vierentwintigste, honderdste

onbepaald rangtelwoord: eerste, laatste, middelste

Hoofdtelwoord

hoofdtelwoord: geeft een hoevelheid aan.

bepaald hoofdtelwoord: een, 3, zes, vierentwintig

onbepaald hoofdtelwoord: veel, weinig, alle

vijfde

1. bepaald hoofdtelwoord
2. onbepaald hoofdtelwoord
3. bepaald rangtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

sommige

1. bepaald hoofdtelwoord
2. onbepaald hoofdtelwoord
3. bepaald rangtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

laatste

1. bepaald hoofdtelwoord
2. bepaald rangtelwoord
3. onbepaald hoofdtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

Welk telwoord is:

Veel

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Hij heeft WEINIG geld verdiend.

1. bepaald hoofdtelwoord
2. onbepaald hoofdtelwoord
3. bepaald rangtelwoord
4. onbepaald rangtelwoord

Is het telwoord een hoofdtelwoord of rangtelwoord?
honderdste.

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Persoonlijk voornaamwoord

• Je gebruikt het om te voorkomen dat er veel herhalingen in de tekst staan.
• Het staat in de plaats van een naam of zelfstandig naamwoord.

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

• Geeft een bezit aan: mijn, jouw, zijn
• Staat voor een zelfstandig naamwoord.

Mijn fiets

Jouw auto

• Je kunt het vervangen door je eigen naam met een -s erachter.

BZV

PSV

Mijn

Jouw

U

Jij

Ons

Uw

Wij

Haar

Ik

Zijn

Hun

HWW / ZWW

• Doe de weglaatproef met de volgende zin:

"Peter heeft zijn auto moeten laten repareren."

Maak:

- Opdracht 1 tot en met 16.

- Haal een boek!

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven

KWW

'Koppelt' het onderwerp aan een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. Kijk maar: 

Joris blijft in de kooi.      (Joris = kooi???)

Moppie is lief.                      (Moppie = lief!)

naamwoordelijk gezegde

koppelwerkwoord +(andere werkwoorden) + naamwoord (=de eigenschap/kenmerk)

De ketchupfles is zwaar - > Het onderwerp (de ketchupfles) wordt gekoppeld aan 'zwaar'. 

De ketchupfles = zwaar