HH gram H1 en H2

10 minuten lezen
timer
10:00
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerstof proefwerk (vrij 3e uur)
Je wordt getoetst op drie onderdelen, namelijk:
  • Spelling hoofdstuk (H) 1 (p. 12-13) en H2 (p. 42-43)
  • Grammatica H1 (p. 28-31) en H2 (p. 58-61)
  • Lezen H1  (p. 12-17) en H2 (p. 42-47)

De leerstof staat in de groene blokjes aan het begin van de paragraaf. Kijk maar even mee in je boek.

Slide 3 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
HH grammatica H1 en H2
  • Uitleg zinsdelen & quiz
  • Uitleg woordsoorten & quiz

Vragen beantwoorden.

Slide 4 - Slide





Zinsontleding
2


Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. 
Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

Slide 6 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat een persoonsvorm is

Slide 7 - Open question

Persoonsvorm

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 12 - Quiz

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel / kan / één woord/ zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Dit weekend gaan we naar de efteling.

Slide 13 - Slide

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 14 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 15 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 16 - Quiz

Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. 

Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is

Slide 19 - Open question

Onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
  3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Bekijk de video:
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 20 - Slide

Hoe heet het belangrijkste werkwoord in een zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 22 - Quiz

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 23 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 24 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 25 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 26 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Zet de zin in een andere tijd. Verleden tijd of tegenwoordige          tijd. 
2. Verander het getal van de zin. Enkelvoud of meervoud. 
3. Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.


Slide 27 - Slide

Weten we het nog (grammatica woordsoorten)?

Slide 28 - Slide

Wat is een concreet zelfstandig naamwoord?
A
Iets tastbaars, wat je aan kunt raken. Zoals: armband, Noordzee.
B
Iets wat je niet aan kunt raken. Zoals: vrede, Zweinstein.

Slide 29 - Quiz

Weten we het nog (grammatica woordsoorten)?

Slide 30 - Slide

Wat is een concreet zelfstandig naamwoord?
A
Iets tastbaars, wat je aan kunt raken. Zoals: armband, Noordzee.
B
Iets wat je niet aan kunt raken. Zoals: vrede, Zweinstein.

Slide 31 - Quiz

Welke woorden zijn een abstract zelfstandig naamwoord?
A
schoen, elfje, laptop
B
spook, dag, twijfel

Slide 32 - Quiz

Noem de twee soorten lidwoorden (plus de bijbehorende lidwoorden).

Slide 33 - Open question

Antwoord
Onbepaald lidwoord: een

Bepaald lidwoord: de en het 

Let op: 'Het' is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort. 

Zoals: Het waait heel hard of het is vijf uur.

Slide 34 - Slide

In welke zin staat een bepaald lidwoord?
A
Het is een zonnige dag.
B
Het verhaal vind ik heel spannend!

Slide 35 - Quiz

Antwoord
Weet je het nog?

 'Het' is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort. 

Zoals: Het waait heel hard of het is vijf uur. 
Of in de zin: Het is een zonnige dag.

Slide 36 - Slide

Maak een bijvoeglijk naamwoord van de volgende zin:

De (beslissen) .................. goal.
Het (lief) ............................... hondje.

Slide 37 - Open question

Antwoord
De beslissende goal.

Het lieve hondje.

Let op de juiste vervoeging!

Slide 38 - Slide

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De nieuwe tas.
B
De grote tas.
C
De geweven tas.
D
De ruiten tas.

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide