Spelling 1.5

Spelling 1.5
Doel:
Je kunt de tegenwoordige tijd en verleden tijd van een werkwoord spellen.
Je kunt de leestekens goed gebruiken: dubbele punt en aanhalingstekens.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling 1.5
Doel:
Je kunt de tegenwoordige tijd en verleden tijd van een werkwoord spellen.
Je kunt de leestekens goed gebruiken: dubbele punt en aanhalingstekens.

Slide 1 - Slide

Spelling 1.5
Leer het werkwoordschema in de volgende dia uit je hoofd. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

leestekens
Welke leestekens ken je?

Slide 5 - Slide

leestekens :  punt
 Een punt

 zie je ook terug bij afkortingen en getallen. Aan het einde van een zin schrijf je (meestal) een punt.

Slide 6 - Slide

komma
gebruik je 
-tussen twee persoonsvormen
-tussen twee of meer bijvoeglijke naamwoorden
in een opsomming.

Slide 7 - Slide

uitroepteken
wanneer gebruik je een uitroepteken:

-Na een waarschuwende tekst : bijvoorbeeld op een bordje: "Pas op, nat!"
-Als je in een tekst wilt laten zien dat iets geroepen wordt, bijvoorbeeld als iemand roept: "Ik ben hier!"
-Er komt geen spatie vóór het uitroepteken.
-Als je na het uitroepteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het uitroepteken en het volgende woord.

Slide 8 - Slide

vraagteken
-Na een vraag schrijf je een vraagteken.
-Er komt geen spatie vóór het vraagteken.
-Als je na het vraagteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.
 

Slide 9 - Slide

uitlegvideo
we bekijken de dubbele punt en aanhalingstekens 
vanaf 4.10- 6.26
je mag natuurlijk ook de rest bekijken!

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

spelling 1.5
Ga aan het werk met je eigen planning
Leer ook de dicteewoorden


Slide 12 - Slide