zijn hebben willen kunnen en zullen.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

oefenen

zijn hebben willen kunnen zullen.

Valerie .... (tt) van haar kleedgeld een nieuwe winterjas gekocht.
(zijn,hebben,willen,kunnen,zullen

Waarom.... (vt) Chantal nou niet even haar mond houden?
(zijn,hebben,willen,kunnen,zullen

De hongerspelen .. (tt) Luc in het engels gaan lezen.
(zijn,hebben,willen,kunnen,zullen

Boven het kampvuur .... (vt) we marsmallows warm gemaakt.

Op mijn toetsenbord .... (vt) de letter J weer vastgelopen.

Mijn opa ...(willen-vt) altijd grappig zijn.

Dan ... (vertellen vt) hij van die ouderwetse grapjes.

Die ik nog niet .... (kennen vt)

Dan ...(zijn vt) ze vaak wel grappig.

Maar mijn ouders ..... (kunnen vt) er niet om lachen.

Nee, want die .... (hebben vt) ze al zo vaak gehoord.

Zij .... (vinden vt) ze juist stom!

Nu...(zullen tt) ik nooit meer van die grapjes horen.

En dat ... (vinden tt) ik juist stom!

Hoe heb ik het gemaakt?

😒🙁😐🙂😃