wk 13: les 2+3 (grammatica les 7+8)

Donderdag 31 maart - G2a (30-minutenrooster)
Tweede uur
  • 10 minuten lezen
  • Grammatica: zinsontleding wwg/nwg t/m bwb
  • Aan de slag!

Zevende uur
  • 10 minuten lezen
  • Fictie: literaire mindmap
  • Aan de slag!










timer
10:00
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Donderdag 31 maart - G2a (30-minutenrooster)
Tweede uur
  • 10 minuten lezen
  • Grammatica: zinsontleding wwg/nwg t/m bwb
  • Aan de slag!

Zevende uur
  • 10 minuten lezen
  • Fictie: literaire mindmap
  • Aan de slag!










timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd...
...wat het verschil is tussen het wwg en het nwg.
...wat een hww, zww en kww is.

Slide 2 - Slide

Deze les ga je leren...
...om alles wat we tot nu toe hebben behandeld toe te passen bij zinsontleding.
...om een zin te ontleden - van pv t/m bwb -inclusief nwg.

Slide 3 - Slide

De volgorde van ontleden en de vraag die je erbij stelt:

 1. PV             Tijdproef, getalproef (vraagproef)

2. Verdeel de zin in zinsdelen
                      
3a. WWG     Alle werkwoorden in een zin (pv + inf/vdw/te + inf)
3b. NWG    Alle werkwoorden (minstens één koppelwerkwoord) + het naamwoordelijk deel

4. OND        Vraag O: WIE of WAT + PV + andere werkwoorden?

5. LV              Vraag LV: WAT of WIE + PV + O + andere werkwoorden?
                       ! Als je te maken hebt met een NWG, heb je NOOIT een LV !

6. MV            Vraag: AAN WIE of VOOR WIE + PV + O + LV + andere werkwoorden?

7. BWB         Geeft antwoord op: Waar? Wanneer? Hoe laat? Hoe vaak? Waarom? Waardoor? Waarmee?                                   Waaruit? Met wie? Door wie? Hoe? Hoeveel? De woordjes: wel, niet, nog, ook en toch zijn altijd                               BWB. Als je PV t/m MV goed hebt ontleed, zijn je overgebleven zinsdelen (meestal) BWB.

Slide 4 - Slide

! ! In een zin met een NWG staat NOOIT een lijdend voorwerp ! !
Vergelijk:

    O         NWG           NWG
/ Tom / is / een goede schilder. /

     O         WWG               LV
/ Tom / zoekt / een goede schilder. /

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Froukje - Ik wil dansen
Ik ben bang voor een nieuwe dag
Dus ik dans tot de pijn verzacht
En ik weet dat hij op me wacht
Want de waarheid is hard, maar de avond is zacht

Want als ik hier voor altijd blijf
De club versmelt met het zweet in mijn lijf
Je kan het leven niet herkansen
Vanavond moet ik dansen, vanavond moet ik dansen

Welke zinnen zijn nwg en welke zijn wwg?

Slide 7 - Slide

Froukje - Ik wil dansen
Ik ben bang voor een nieuwe dag
Dus ik dans tot de pijn verzacht
En ik weet dat hij op me wacht
Want de waarheid is hard, maar de avond is zacht

Want als ik hier voor altijd blijf
De club versmelt met het zweet in mijn lijf
Je kan het leven niet herkansen
Vanavond moet ik dansen, vanavond moet ik dansen

Welke zinnen zijn nwg en welke zijn wwg?

Slide 8 - Slide

Wwg of nwg? / hww, zww, kww?
1. De hele familie is in de tuin.
2. De zon schijnt vandaag.
3. Meneer Jansen schijnt een aardige docent te zijn.
4. De kledingwinkel bleek dicht te zijn op zondag.
5. Alle leerlingen waren blij met de lesuitval.

Slide 9 - Slide

Wwg of nwg? / hww, zww, kww?
1. De hele familie is in de tuin. wwg = is (zww)
2. De zon schijnt vandaag. wwg = schijnt (zww)
3. Meneer Jansen schijnt een aardige docent te zijn. nwg = schijnt (hww) een aardige docent te zijn (kww)
4. De kledingwinkel bleek dicht te zijn op zondag. nwg = bleek (hww) dicht te zijn (kww)
5. Alle leerlingen waren blij met de lesuitval. nwg = waren (kww) blij

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Ga terug naar de les van dinsdag (wk 13: les 1)
Maak slide 21 t/m 51

Klaar? Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 11 - Slide

Ontleed de zin. Benoem: pv, wwg/nwg, ond, lv, mv, bwb. Verdeel de zin eerst in zinsdelen.

Ze brachten hem direct naar het ziekenhuis.

Slide 12 - Open question

Benoem: pv, wwg/nwg, ond, lv, mv, bwb. Verdeel de zin eerst in zinsdelen.

De jongen is koning geworden.

Slide 13 - Open question

Ontleed deze zin. Benoem: pv, wwg/nwg, ond, lv, mv, bwb. Verdeel de zin eerst in zinsdelen.

Stop met die flauwekul!

Slide 14 - Open question

Ontleed de zin. Benoem: pv, wwg/nwg, ond, lv, mv, bwb. Verdeel de zin eerst in zinsdelen.

Mijn moeder is bij de tandarts geweest.

Slide 15 - Open question

Benoem: pv, wwg/nwg, ond, lv, mv, bwb. Verdeel de zin eerst in zinsdelen.

In de meeste supermarkten zijn de vakkenvullers onmisbaar.

Slide 16 - Open question

Ontleed de zin:
Hij gaf haar een flink bedrag.

Slide 17 - Open question

Ontleed de zin:

Surfen is de favoriete sport van Froukje.

Slide 18 - Open question

Ontleed deze zin:
De leraar gaf me lachend een onvoldoende.

Slide 19 - Open question

Ontleed de zin:
Hij is gek geworden.

Slide 20 - Open question

Ontleed de zin: Peter bood Laura een drankje aan.

Slide 21 - Open question

Ontleed de zin:

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 22 - Open question

Ontleed deze zin:
Wie heb je uitgenodigd?

Slide 23 - Open question

Ontleed deze zin:

Mijn moeder is vandaag jarig.

Slide 24 - Open question

Ontleed de zin:

Vouwen jullie het tafelkleed na het eten op?

Slide 25 - Open question

Aan de slag!
Opdracht:

Je gaat nu zelf zinnen maken. Lees goed uit welke onderdelen de zin moet bestaan.

Slide 26 - Slide

Maak zelf een zin met:

Een hulpwerkwoord, een koppelwerkwoord en een bijwoordelijke bepaling.

Slide 27 - Open question

Maak zelf een zin met:

Een hulpwerkwoord, een zelfstandig werkwoord, onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 28 - Open question

Maak zelf een zin met:

Twee persoonsvormen, één hulpwerkwoord, één koppelwerkwoord en één zelfstandig werkwoord.

Slide 29 - Open question

Aan de slag!
Opdracht:

Beantwoord tot slot de vragen op de volgende slides om te bepalen of je de leerdoelen hebt behaald.

Slide 30 - Slide

WWG of NWG?

1. Ik ben in de tuin.
2. Ik ben blij.

3. De zon schijnt.
4. Hij schijnt erg aardig te zijn.
A
1 + 2 = wwg 3 + 4 = nwg
B
2 + 3 = nwg 1 + 4 = wwg
C
1 + 3 = nwg 2 + 4 = wwg
D
1 + 3 = wwg 2 + 4 =nwg

Slide 31 - Quiz

Tot slot:

1. Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Tot slot:

2. Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quiz

Tot slot:

3. Ik kan hww, zww en kww benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz

Tot slot:

4. Ik kan een zin met een WWG goed ontleden (pv t/m bwb)
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quiz

Tot slot:

5. Ik kan een zin met een NWG goed ontleden (pv t/m bwb)
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quiz

Tot slot:

6. Ik begrijp het verschil tussen een naamwoordelijk deel en het lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quiz

Tot slot:

7. Ik kan zelf zinnen maken op basis van de gegeven eisen.
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quiz

Zevende lesuur

Slide 40 - Slide

Fictie periode 3
Ook in periode 3 lees je weer (individueel) een boek.
Je gaat een literaire mindmap maken.

Op de volgende slides vind je enkele
voorbeelden van mindmaps.



Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

Literaire mindmap
  • Je gaat een literaire mindmap van je boek maken.
  • Hiervoor heb je de fictiebegrippen nodig die je dit jaar hebt geleerd.
  • Maak voor jezelf een begrippenlijst met de betekenis van de begrippen die op de volgende slide staan. Je maakt deze lijst in een Worddocument (goed opslaan, in mapje Nederlands).

Slide 45 - Slide

Begrippen jaar 1

fictie / non-fictie
realistisch / niet realistisch
genres
personages
hoofdpersonen / bijfiguren: helper / tegenstander
medespelers / figuranten
vertelperspectief
beoordelingswoorden/mening/argumenten


Begrippen jaar 2

spanning
setting (tijd + ruimte)

tijd: vertelde tijd, chronologisch / niet-chronologisch, terugverwijzing, vooruitverwijzing, flashback

open einde /gesloten eind

Slide 46 - Slide

Einde van deze les

Slide 47 - Slide