Bij
scheidbare werkwoorden is het losse deeltje géén voorzetsel, maar gewoon een deel van het werkwoord:
- De trein komt over 10 minuten aan (aan is géén voorzetsel, want het werkwoord is aankomen, over is wél een voorzetsel).
Maar:
- Bij de gymles hing ik aan de ringen (bij en aan zijn beide voorzetsels).
Andere voorbeelden van scheidbare werkwoorden zijn: aankijken, uitzwaaien, afkijken, nadoen, afvegen.