2H2/2H3 - Grammatik Kapitel 1

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2V - Oefenen (Kapitel 1)

Grammatik A 

Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Wie .... (nennen) ihr das Kind?

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Du .... (wohnen) doch in Italien?

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Erik und Lotte ..... (brauchen) deine Hilfe!

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Ich .... (heißen) Lola.

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Frau Müller, ..... (tanzen) Sie oft?

Vervoeg het werkwoorden op de juiste manier:

Eva .... (spielen) mit ihrem Bruder.

Grammatik B 

Personalpronomen

'Er' betekent...

1. Ik
2. Hij
3. Zij
4. Jullie

'ihr' betekent...

1. Ik
2. Hij
3. Zij
4. Jullie

'du' betekent...

1. Ik
2. hij
3. jij
4. zij

'Wir' betekent...

1. Ik
2. hij
3. wij
4. zij

'Ich' betekent...

1. Ik
2. hij
3. wij
4. zij

Grammatik C 

Haben & sein in de tegenwoordige tijd

Er .... (sein) mein Cousin.

(Haben) ..... ihr Zeit für uns?

Wir ...... (sein) bis 4 Uhr in der Schule gewesen.

Du .... (haben) Glück gehabt!

Ich ..... (haben) eine Schwester.

Wo .... (sein) ihr gewesen?

Ich ..... (sein) 14 Jahre alt.

Grammatik D 

Zahlen

Schrijf het volgende getal uit:

24

Schrijf het volgende getal uit:
37

Schrijf het volgende getal uit:
19

Schrijf het volgende getal uit:
98

Schrijf het volgende getal uit:
6

Grammatik E

Het bepaald en onbepaald lidwoord

der Hund --> (een) Hund

das Kaninchen --> (een) Kaninchen

die Häuser (meervoud) --> (geen) Häuser

die Frau --> (een) Frau

der Sänger --> (een) Sänger

die Sängerin --> (een) Sängerin

das Mädchen --> (een) Mädchen

der Jungen --> (een) Jungen