2 KGT Bridging the Gap questions present simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

What did we do last week?

Lesson Objective

At the end of the lesson I can use the present simple, use the wh-questions words.

What do we still know?

1. Vocab

2. Vraagwoorden

3. Present Simple

dochter

ouders

neef of nicht

tweeling

broers en zussen

kleinzoon

nicht

cousin

daughter

parents

siblings

grandson

twins

niece

..... are you doing?

1. Which
2. Why
3. Who
4. How

..... is your brother Frankie doing in the garden?

1. When
2. Why
3. What
4. Which

..... one do you think is the best?

1. What
2. Why
3. Which
4. How

Wanneer krijgt het werkwoord een extra 'S'?

1. Bij 'He' , 'She' & 'It'
2. Bij 'I' , 'They' , 'We' & They
3. Nergens
4. Overal

She always .... (eat) her dinner at 8.

1. Eat
2. Eats
3. East

We .... (drink) a lot

1. Drink
2. Drinks
3. Drinkes
4. Dirnk

Kate .... (wash) her car.

1. Wash
2. Washes
3. Washs
4. Washt

Vraagwoorden

Wh-vraagwoorden

Who stole my pen?

In het Engels gebruiken we Wh-vraagwoorden aan het begin van een open vraag. Deze vraagwoorden noemen we wh-vraagwoorden, omdat ze allemaal (op één uitzondering na) met 'wh' beginnen. Deze vraagwoorden gebruik je hetzelfde als de vraagwoorden in het Nederlands. Je hoeft dus alleen maar de vertaling te weten van de vraagwoorden.

vraagwoorden

Who : wie

What : wat

Where : waar

When : wanneer

Why : waarom

How : hoe

Whose : van wie / wiens

Which : welke (met een beperkte keuze)

What : welke (met een open vraag)

Which / What

Let op! Het Nederlandse 'welke' heeft twee woorden in het Engels: 'which' en 'what'. 

What book are you reading? (Als antwoord kan je elk boek noemen, de vraag is open)

Which book are you reading? Harry Potter or The Hunger Games? (Als antwoord kan je alleen Harry Potter of The Hunger Games geven, er is dus een beperkte keuze)

Present Simple

Present Simple

- feiten,

- This book has a red color. (feit)

- gewoonten,

- Bart always bites his nails. (gewoonten)

- dingen die we met regelmaat doen.

- These boys often play with each other. (regelmatigheid)

Hoe maak je de present simple?

I run home. Ik ren naar huis.

You run home. Jij rent naar huis.

He runs home. Hij rent naar huis.

She runs home. Zij rent naar huis.

It runs home. Het rent naar huis.

We run home. Wij rennen naar huis.

You run home. Jullie rennen naar huis.

They run home. Zij rennen naar huis.

SHIT-rule

SHE/HE/IT + s

Do, Does en Did

Do Does

Gebruik Do bij de voornaamwoorden: 

 I, you, we, they en bij we, they, you. 

Gebruik Does bij de voornaamwoorden he, she, it.

Did

Did is de verleden tijd van do en does.

Examples

Dad does the dishes

Mom does the cooking

We always do exercise together.

He does such interesting work.

They do amazing tricks.

Who did this drawing? Henry did.

Sally did her hair in frond of the mirror.

They did the dusting and cleaning.

Jane did all the laundry by herself.

You did well in the test.

I did poorly on my exam.

Contractions

do not = don't

does not = doesn't

did not = didn't

Stepping Stones

page 14: exercise 1,2 page 16: exercise 4,5

page 18: exercise 2, page 19/20 exercise 4

how: individually,

how: quietly

questions: raise your hand, to ask the teacher

not finished: homework

What did we do today?

Check

0

Act out

- Theme words 1

- Theme words 2

- Theme words 4

Ik snap de vraagwoorden

1. Yep
2. Nope

Ik kan de vraagwoorden gebruiken

1. Yep
2. Nope

Ik snap de Present Simple

1. Yep
2. Nope

Ik kan de Present Simple gebruiken

1. Yep
2. Nope

Ik snap vragen & ontkenningen maken

1. Yep
2. Nope

Ik kan vragen & ontkenningen maken

1. Yep
2. Nope

Deze vraag over de leerstof heb ik nog: