Present Simple 1M1

Present Simple (T.T.)
What do we know or think of when we read this?
(Vingers omhoog als je iets wil zeggen :-))

1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Present Simple (T.T.)
What do we know or think of when we read this?
(Vingers omhoog als je iets wil zeggen :-))

Slide 1 - Slide

Present Simple:
We gebruiken deze tijd bij:
Feiten (Mr. Rademakers teaches English.)
Gewoonten (She always bites her nails.)
Dingen die we regelmatig doen (He plays football every week.)

Slide 2 - Slide

Belangrijke signaalwoorden.
always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

Slide 3 - Slide

I run home. 
You run home.  
He runs home. 
She runs home. 
It runs home.  
 We run home.  
You run home. 
They run home.   
Ik ren naar huis.
  Jij rent naar huis.
     Hij rent naar huis.
    Zij rent naar huis.
      Het rent naar huis.
            Wij rennen naar huis.
                Jullie rennen naar huis.
          Zij rennen naar huis.

Slide 4 - Slide

Hoe maak je de present simple
I, you, we, they + heel werkwoord
I love chocolate.
He, she, it + heel werkwoord +s
Fay loves chocolate.



Slide 5 - Slide

Verschillende Simples
(+)Bevestigend (-)Ontkennend (?)Vragend

 
Present simple (-) don't/doesn't + hele werkwoord.
I, you, we, they + don't + werkwoord.
Vb: We don't love chocolate.
He, she, it + doesn't + werkwoord.
Vb: Raff doesn't like ....

Slide 6 - Slide

Verschillende Simples
Present simple (?) do/does + onderwerp + heel werkwoord.
Do + I, you, we, they + heel werkwoord.
Vb: Do I smell nice?
Does + he, she, it + heel werkwoord.
Vb: Does it smell nice?

Slide 7 - Slide

Tip:
De 'S' van de he, she en it regel gaat bij ontkenningen en vraagzinnen naar het woordje 'to do' (does/doesn't/). Dus blijft de 'S' bij het werkwoord weg.

Slide 8 - Slide

Belangrijke uitzonderingen.
Ik ben (to be) & ik heb (to have) hebben een eigen vorm. Weten wij al welke?

Slide 9 - Slide

To be
I am
He is
She is
It is
We are
You are
They are
To have
I have
He has
She has
It has
We have
You have
They have

Slide 10 - Slide

Let's try it out
Worksheets with the present simple.
Grab a marker and a pen! (Markeerstift & pen)
Work alone or with a neighbour. (Alleen of met buurman)
Raise your hand if you get stuck. (Vraag? Vinger!)

Slide 11 - Slide