6 feiten, mening, standpunt & argument

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
-Terugblik
-Feit, mening (standpunt), argument
-Verwerkingsopdrachten



Slide 2 - Slide

Lesdoel

-Ik begrijp de termen: feit, mening (standpunt), argument.


Slide 3 - Slide

Programma



- feit, mening (standpunt) en argument. 




Slide 4 - Slide

Feiten:

- Kun je bewijzen of controleren.
'Die laptop kost bij Media Markt €450,-.'
- Daarover kun je niet van mening verschillen:
1 + 1 = 2
- Kun je opzoeken.
'Het aantal calorieën in een Snicker is 321.'

Slide 5 - Slide

Mening

- Een mening geeft aan wat iemand vindt van iets. 
 Een ander kan hier heel anders over denken.
'Ik het vak Nederlands heel erg leuk!'
- Een mening is een ander woord voor 'standpunt'.

Slide 6 - Slide

Argument
Een mening kun je onderbouwen met argumenten.
  
Een argument geeft aan waarom je een bepaalde mening hebt.
In een tekst vind je argumenten door te zoeken naar signaalwoorden, zoals want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden vind je vaak argumenten die een bepaalde mening onderbouwen. 

'Ik vind het belangrijk om mijn huiswerk goed te maken, want ik wil een goed cijfer halen. 

Slide 7 - Slide

Sommige teksten zijn bedoeld om alleen feiten weer te geven

Welke? 

Slide 8 - Slide

Andere teksten zijn juist bedoeld om een mening te geven. 
Welke? 

Slide 9 - Slide

Weergeven van feiten: 
-Handleiding voor installatie tv-toestel.
-Spelregels.
-Concertprogramma
-Route beschrijving
-Bijsluiter medicijnen

Weergeven van meningen: 
-Forum op internet
-Weblog over mijn favoriete popsterren
-Een recensie over een boek of film.

Slide 10 - Slide

Objectief

  • Onderzoek
  • Er zijn data verzameld.
  • Feiten (schoolkennis)
  • Onpartijdig


  • Het is te controleren.
Subjectief

  • Mening
  • Een gevoel
  • Een ervaring



  • Niet te controleren.

Slide 11 - Slide

Om 12 uur is er een inbraak gepleegd.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 12 - Quiz

Het is het mooiste huis van de straat.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 13 - Quiz

De bewoners waren niet thuis op het moment van de inbraak.

A
feit
B
mening
C
argument

Slide 14 - Quiz

De jongens van de buurt hebben de inbraak waarschijnlijk gepleegd, want zij zijn altijd uit op rottigheid
A
feit met argument
B
mening met argument

Slide 15 - Quiz

Ik vind dat we met z'n allen afval moeten scheiden.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 16 - Quiz

Om je mening / standpunt kracht te geven, gebruik je argumenten.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

wat is een argument?
A
Een argument is bewijsbaar.
B
Een argument is een reden waarom jij iets vindt.

Slide 18 - Quiz

Verwerkingsopdracht
Maak opdracht 1,2,3,6, 7 en 8 op blz. 37 t/m 41.

Slide 19 - Slide

Huiswerk
Maandag 18 december

Maak opdracht 1,2,3,6, 7 en 8 op blz. 37 t/m 41.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide