Blok 1, les 9: feesten

Blok 1, les 9: feesten
woordenschat
1 / 17
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Blok 1, les 9: feesten
woordenschat

Slide 1 - Slide

Trouwen

Slide 2 - Mind map

het bruidspaar
Twee mensen die met elkaar trouwen. 

'Het bruidspaar geeft elkaar een kus op de mond.' 

Slide 3 - Slide

de bruidegom
Een man die trouwt. 

'De bruidegom heeft een mooi pak aan.' 

Slide 4 - Slide

de bruid
Een vrouw die trouwt. 

'De bruid heeft een mooie witte jurk aan.' 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

de trouwdag
De dag waarop twee mensen met elkaar trouwen of getrouwd zijn. 

'Afgelopen vrijdag was het mijn trouwdag.' 

Slide 7 - Slide

het huwelijk
Het trouwen of het getrouwd zijn. 

'Het huwelijk is iets waar je je hele leven je best voor moet doen.' 

Slide 8 - Slide

de getuige
Iemand die erbij is als iets gebeurt. 

'Ik ben getuige bij het huwelijk van mijn zus.' 

Slide 9 - Slide

het cadeau
Iets wat je krijgt of geeft op bijvoorbeeld een verjaardag. 

'Het mooiste cadeau wat ik heb gekregen is een step.' 

Slide 10 - Slide

feliciteren
Iemand geluk wensen. 

'Ik feliciteer Loes met haar 8e verjaardag.' 

Slide 11 - Slide

de traktatie
Iets lekkers waarmee je verwend wordt. 

'Als ik jarig ben, geef ik de klas een traktatie.' 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

het duo
Het tweetal. 

'Jan en Rico zijn een goed duo met tennissen.' 

Slide 15 - Slide

navertellen
Nog een keer vertellen, met andere woorden. 

'De kinderen moeten het verhaal navertellen.' 

Slide 16 - Slide

samenvatten
In het kort de belangrijkste dingen van iets vertellen. 

'Als je veel van een tekst moet onthouden, is het slim om samen te vatten.' 

Slide 17 - Slide