This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Verkleinwoorden
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je leert vandaag hoe je verkleinwoorden moet spellen.
Slide 2 - Slide
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandig naamwoorden.
In het Nederlands worden erg vaak verkleinwoorden gebruikt.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Let op!
Soms moet je bij zelfstandig naamwoorden die eindigen op -ng de -g veranderen in -k.
Bijvoorbeeld bij:
Koning
Ketting
Slide 5 - Slide
Dus:
Verkleinwoorden maak je door -je achter het woord te zetten, maar soms moet je er andere letters aan toevoegen om het goed te laten klinken: -pje, -tje of -etje .
Heel soms moet je bij -ng de letter -g veranderen in een -k.
Slide 6 - Slide
Wat is het verkleinwoord? Laptop
Slide 7 - Open question
Wat is het verkleinwoord? School
Slide 8 - Open question
Wat is het verkleinwoord? Fiets
Slide 9 - Open question
Welk woord klopt niet? Wij eten vanavond poffers! Je weet wel, van die minipannenkoekjes.
Slide 10 - Open question
Wat is het verkleinwoord? Stang
Slide 11 - Open question
Wat is het verkleinwoord? Ketting
Slide 12 - Open question
Wat is het verkleinwoord? Olifant
Slide 13 - Open question
Wat is het verkleinwoord? Paard
Slide 14 - Open question
Welk woord is een verkleinwoord?
A
Hond
B
Aap
C
Katje
D
Droom
Slide 15 - Quiz
Welk woord is een verkleinwoord?
A
Kerstman
B
Cadeautje
C
Slee
D
Kaars
Slide 16 - Quiz
Welk woord is een verkleinwoord?
A
Wandelwagen
B
Flatgebouwtje
C
Zitbank
D
Eettafel
Slide 17 - Quiz
Boom
Huis
Wandeling
School
pje
etje
je
tje
Slide 18 - Drag question
Vond je de lesstof moeilijk (0) of makkelijk (100)?
Slide 19 - Poll
Wat hebben we vandaag geleerd?
Slide 20 - Slide
Nog een keer:
Verkleinwoorden maak je door -je achter het woord te zetten, maar soms moet je er andere letters aan toevoegen om het goed te laten klinken: -pje, -tje of -etje .
Heel soms moet je bij -ng de letter -g veranderen in een -k.