Die Grammatik wiederholen vwo5

Schema bijvoeglijk naamwoord:
In welk schema moet ik kijken?
'manch...'
A
1
B
2
C
3
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schema bijvoeglijk naamwoord:
In welk schema moet ik kijken?
'manch...'
A
1
B
2
C
3

Slide 1 - Quiz

Schema bijvoeglijk naamwoord:
In welk schema moet ik kijken?
Ich trinke gerne gut... Wein.
A
1
B
2
C
3

Slide 2 - Quiz

Schema bijvoeglijk naamwoord:
2e naamval > wanneer plak je de uitgang 'es' en wanneer 's' achter het zelfstandig naamwoord?

Slide 3 - Open question

Schema bijvoeglijk naamwoord:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Uns.. neu.. Lehrer verlangt gut... Leistungen von uns.
A
unserer neuer - gute
B
unserer neuer - guten
C
unser neuer - gute
D
unser neuer - guten

Slide 4 - Quiz

Voorzetsels:
Welk voorzetsel behoort NIET tot de 2e naamval?
A
während
B
außerhalb
C
wegen
D
zuwider

Slide 5 - Quiz

Voorzetsels:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Er geht mir auf d... Wecker.
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 6 - Quiz

Hoe noemt men onderstaande grammaticale constructie?
Das Haus des Bürgermeisters, meines Nachbars, ist nicht klein.
A
bijzin
B
bijstelling
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Tijdsbepaling zonder voorzetsel:
Vul de juiste uitgang in.
Er blieb ein.. ganz.. Monat weg.

A
ein ganzer
B
einem ganzen
C
einen ganzen
D
eine ganze

Slide 8 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord:
Het persoonlijk voornaamwoord in de ... naamval bestaat niet.
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 9 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Twan war in der Diskothek. Hast du ... gesehen?
A
ihn
B
ihm
C
er
D
ihnen

Slide 10 - Quiz

Het betrekkelijk voornaamwoord:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Wie heißt die Uni, an d.. dein Bruder studiert?
A
die
B
deren
C
der
D
die

Slide 11 - Quiz

Het betrekkelijk voornaamwoord:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Was ist das für ein Buch, d.. du da liest?
A
1e - das
B
2e - dessen
C
3e - dem
D
4e - das

Slide 12 - Quiz

Het vragend voornaamwoord:
Noem het vragend voornaamwoord in de vier naamvallen.

Slide 13 - Open question

Het vragend voornaamwoord:
Vul de juiste uitgang in.
... Schuhe sind das?
A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 14 - Quiz

das oder dass:
Kies de juiste vorm.
D.. Mädchen, d.. da geht, ist d.. nicht Bibis Schwester?
A
Das - das - das
B
Dass - das - das
C
Das - das - dass
D
Dass - das - dass

Slide 15 - Quiz

Wanneer schrijf je ss/ ß?

Slide 16 - Open question

ss oder ß?
Milan wurde Weltmeister im Kugelsto..en.
A
ss
B
ß

Slide 17 - Quiz

Meervoud:
Noem de hoofdregels voor het meervoud van de zelfstandige naamwoorden.

Slide 18 - Open question

Meervoud:
Wat is de juiste meervoudsvorm?
der Schlüssel
A
die Schlüssel
B
die Schlüssele
C
die Schlüssels
D
die Schlüsseln

Slide 19 - Quiz

Het geslacht van het zelfstandig nw:
Woorden die o.a. op keit, schaft, ung eindigen zijn:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 20 - Quiz

Hulpwerkwoorden:
vervoeg het werkwoord 'werden' in de tegenwoordige tijd.

Slide 21 - Open question

Hulpwerkwoorden:
Kies de juiste vervoeging in de verleden tijd.
Laurent ... nicht, worum es ging.
A
wusste
B
wüsste
C
weiß
D
wieß

Slide 22 - Quiz

Sterk werkwoord:
Wanneer verandert een sterk werkwoord met een 'e' in de stam, in de t.t., in een 'i' of 'ie?'

Slide 23 - Open question

De trappen van vergelijking:
Das ist ... (moeilijker dan) ich dachte.
A
schwieriger als
B
schwieriger wie
C
schwieriger dann
D
schwierigerer

Slide 24 - Quiz

Ik beheers het grootste deel van de leerstof.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll