Grammatica 3.6 en 3.6 + 3.7KGT

Wat gaan we deze les doen?

- Terugkoppeling vorige les
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat gaan we deze les doen?

- Terugkoppeling vorige les
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les:

-Kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen;
-Kun je de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen;
-Kun je de lidwoorden in een zin benoemen.



Slide 2 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de                zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet. 
We noemen alle werkwoorden samen 
                       het werkwoordelijk gezegde (wwg). 

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer          werkwoorden (zie filmpje 'wwg' in de theorie van eDition

Slide 3 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg) in deze zin?
De grasparkiet vliegt door de kamer?
A
De grasparkiet
B
door
C
vliegt
D
de kamer

Slide 4 - Quiz

Wat is het wwg in deze zin?
De tamme grasparkiet kan uren door de kamer vliegen.
A
De tamme grasparkiet
B
uren
C
kan
D
kan vliegen

Slide 5 - Quiz

Wat is het wwg in deze zin?
De tamme grasparkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
De tamme grasparkiet
B
wil kunnen vliegen
C
wil kunnen
D
wil

Slide 6 - Quiz

WWG
Maak opdr. 14 en 15.


KLAAR?
-Lezen              
timer
15:00

Slide 7 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld:
Woorden voor mensen: vader, moeders, neefje, nichtjes.
Woorden voor dieren: hond, katten, biggetje, varkentjes.
Woorden voor dingen die je kunt zien: tafel, stoelen, schrift.
Woorden voor dingen die je niet kunt zien: geloof, vertrouwen.

Slide 8 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd de, het of een zetten.

Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud zijn (voorbeeld: man), meervoud (mannen), een verkleinwoord enkelvoud (mannetje) of een verkleinwoord meervoud (mannetjes).


Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Ook namen zijn zelfstandig naamwoorden: 
namen van mensen en dieren, maar ook namen van plaatsen, rivieren en landen.

Bijvoorbeeld:
Alkmaar, Ruby, Vondelstraat, Noordzee, Schiphol, maart.

Slide 10 - Slide

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
Gisteren moest ik naar de dokter.
A
Gisteren
B
moest
C
ik
D
ik, dokter

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
Jan kreeg een pijnstiller van de arts.
A
Jan
B
Jan, pijnstiller, arts
C
arts
D
pijnstiller

Slide 12 - Quiz

Lidwoord

Voor elk zelfstandig naamwoord kan een lidwoord (lw) staan. Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud komt er altijd de voor te staan: de muggen, de mensen, de stoelen.

Bij verkleinwoorden komt er altijd het voor te staan. Verder zijn er voor de of het geen regels: het stoeltje, het jongetje.

Slide 13 - Slide

Lidwoord

Je moet dus onthouden of er de of het voor komt. 
Als je het niet weet, zoek het dan op in het woordenboek.

Bij het moet je opletten! Als er géén zelfstandig naamwoord achter staat dat erbij hoort, dan is het géén lidwoord!

Heb je het grote raam dichtgedaan? → het = lidwoord
Heb je het tegen hem gezegd? → het = geen lidwoord

Slide 14 - Slide

Benoem de lidwoorden:

Slide 15 - Open question

Aan de slag!
Maak opdr. 15 t/m 19.

Lastig? Bestuur de theorie in eDition nog een keer!

KLAAR?
-Lezen              
timer
15:00

Slide 16 - Slide

Nabespreken
We gaan de opdrachten bespreken










aantal
240









aantal







Slide 17 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les:

-Kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen;
-Kun je de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen;
-Kun je de lidwoorden in een zin benoemen.                                    

Slide 18 - Slide