4.7 grammatica (vrvnw 6, 7, 8, 9, 10, 11, 15)

4.7 grammatica
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.7 grammatica

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les: 
- heb je de theorie van 'vragend voornaamwoord' geleerd en geoefend. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

vragend voornaamwoord (vrv)
Met een vrv vraag je naar een persoon of een ding. 
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:

wie
wat
welke
wat voor (een)

Slide 4 - Slide

let op: 
een vrv verwijst altijd naar iets of iemand. 
Andere woorden aan het begin van een zin zijn dus geen vragende voornaamwoorden.  

Hoe ga jij morgen naar school? 
Waarom ga jij naar de kapper?

Slide 5 - Slide

wie - wat
wie en wat kunnen zonder andere woorden een zinsdeel zijn. 

(Wie) (wil) er nog een ijsje? 
(Wat) ga jij morgen doen? 

Slide 6 - Slide

Welke - wat voor (een)
Welke en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord. 

Welke artiest vind jij tof? 
Kun jij even doorgeven wat voor (een) pizza jij wilt? 

Slide 7 - Slide

Hoeveel vragende voornaamwoorden zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

Wat doe je met een vragend voornaamwoord?
A
Iets of iemand aanwijzen
B
Iemands voornaam
C
Vragen naar een persoon of ding
D
Weten waar iets van gemaakt is

Slide 9 - Quiz

Welke van deze vier is geen vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wat voor (een)

Slide 10 - Quiz

Waar staat een vragend voornaamwoord?
A
Wat eten we?
B
Hoe heet jij?
C
Wanneer gaan we?
D
Zie ik je nog?

Slide 11 - Quiz

Huiswerk

Maak opdracht 7, 8, 9, 10, 11, 15
blz 55 tm 57

Slide 12 - Slide