5.5 Het rode spook waart door Europa 2HV



5.5 Het rode spook waart door Europa
1 / 39
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson



5.5 Het rode spook waart door Europa

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wat brengt de fotograaf in beeld?
Hoe?

Slide 10 - Slide

even herhalen
Wat weet je nog over de industriële revolutie en de gevolgen daarvan? 

Slide 11 - Slide

Wat was het nadeel van de schietspoel?
A
Je kon het niet gebruiken als er geen water was
B
Je kon er geen gebruik van maken bij huisnijverheid
C
Het weven ging veel sneller dan het spinnen
D
Er waren in het begin nog veel storingen

Slide 12 - Quiz

Wat vond James Hargreaves uit?
A
De schietspoel
B
Spinning jenny
C
Een spinmachine aangedreven door een waterrad
D
Een stoommachine

Slide 13 - Quiz

Wat deed James Watt?
A
Hij vond de stoommachine uit
B
Hij vond de spinning Jenny uit
C
Hij vond de schietspoel uit
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 14 - Quiz

Leven en werken arbeiders

Slide 15 - Mind map

Wat wilden de fabrieksbazen?
A
De arbeiders slecht behandelen
B
De loonkosten zo laag mogelijk houden
C
De arbeiders het naar hun zin maken
D
Het beste voor zowel zichzelf als de arbeiders

Slide 16 - Quiz

Waarom wilden de fabrikanten op loon besparen?
A
Ze vonden dat de arbeiders niet meer geld nodig hadden
B
Omdat ze het geld simpelweg niet hadden.
C
Op andere zaken (machines, grondstoffen) viel niet te bezuinigen
D
Dit stond in de Bijbel.

Slide 17 - Quiz

Waarom voerden de fabrieksbazen nachtarbeid in?
A
's Nachts stroomden de rivieren harder
B
Om de arbeiders te straffen
C
Omdat het slecht voor de machines was als ze 's nachts stil stonden
D
Een fabriek die 24 uur per dag produceerde leverde meer op

Slide 18 - Quiz

Wat kon je zeggen over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 19 - Quiz

Waarom kwamen weinig arbeiders in opstand?

Slide 20 - Slide

Kolonialisme is hetzelfde als imperialisme
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Welke economische motieven waren er voor het modern imperialisme?
A
grondstoffen en afzetmarkten
B
arbeidskrachten en grondstoffen
C
slaven en afzetmarkten
D
grondstoffen en eindprodukten

Slide 22 - Quiz

1. "Het modern imperialisme kwam door de industrialisatie in Europa"
2. "Modern imperialisme en beschavingsoffensief gingen hand in hand"
A
alleen uitspraak 1 klopt
B
alleen uitspraak 2 klopt
C
geen van de uitspraken kloppen
D
beide uitspraken kloppen

Slide 23 - Quiz

Paragraaf 5.5 Het rode spook waart door Europa
Deelvraag: Welke belangengroepen ontstonden om de positie van de arbeiders te verbeteren en de belangen van de fabrikanten te verdedigen?
K.A: 1. Discussies over de sociale kwestie
2. De opkomst van politiek – maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Slide 24 - Slide

Wat wordt er volgens jou in de titel van deze paragraaf bedoeld met 'het rode spook'?

Slide 25 - Open question

Arbeiders staan buitenspel
  • Vanaf de Verlichting: vrijheid, gelijkheid en broederschap.
  • Maar in de industriesteden was daar niks van te merken. Iedereen was arm en probeerde te overleven.
  • Sociale kwestie: bewustwording van het feit dat er in de eerste fase van de Industriële Revolutie een groot verschil tussen de verschillende sociale groepen was ontstaan (rijk-arm) die dringend om een oplossing vroeg.

Slide 26 - Slide

Dit is Adam Smith.  Hij was een liberale denker. Hij vond dat mensen zoveel mogelijk vrij gelaten moesten worden.
Volgens Adam Smith was de mens een beetje een egoïst, maar dat vond hij niet erg. Egoïsme zorgde er volgens hem juist voor dat mensen konden overleven.

Slide 27 - Slide

Het liberalisme
  • Adam Smith: de mens kan overleven, omdat hij aan zichzelf denkt. De overheid moet zich zo min mogelijk bezighouden met de individuele burger. Vrijheid staat centraal.
  • Liberalen dachten dus vooral aan de fabriekseigenaren en andere ondernemers

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Dit is Karl Marx. Hij kwam op voor de situatie van de arbeiders en wilde gelijkheid. Hij vond dat de fabrieken nooit in handen mochten zijn van één of een paar personen. Alles moest eerlijk gedeeld worden.
De aanhangers van Marx waren enerzijds communisten zij wilden via een revolutie dat het kapitaal (het geld, de fabrieken) in handen zouden zijn van de staat.  Anderzijds waren er de sociaaldemocraten (socialisten)die  wilden dat de overheid met wetten zou komen tegen uitbuiting

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Bourgeoisie tegenover proletariaat
  • Karl Marx: in de geschiedenis vindt er een strijd plaats tussen twee klassen (de rijken en de armen). Er moest volgens hem een revolutie plaatsvinden om deze strijd op te lossen.
  • In de praktijk ontstonden er twee groepen:
    1. communisten: zij geloofden dat een gewelddadige revolutie noodzakelijk was
    2. sociaaldemocraten: zij wilden de situatie van de arbeiders verbeteren d.m.v. de wetgeving (parlement)

Slide 32 - Slide

theorie van Marx: 
1. Concentratie- en cumulatiefase: het aantal leden van de bourgeoisie zou kleiner worden, maar hun rijkdom zou toenemen.
2. Verelendung: de leef- en werkomstandigheden van het proletariaat zouden steeds ellendiger worden.
3. Revolutie: het proletariaat zou (massaal en spontaan) in opstand komen en een einde maken aan de onderdrukking door de bourgeoisie.
4. Dictatuur van het proletariaat: een overgangsfase waarin het proletariaat leert om op basis van gelijkheid gezamenlijk de macht uit te oefenen en de productiemiddelen te beheren.
5. Communistische heilstaat: het eindpunt van de geschiedenis waarin iedereen gelijk en tevreden is en zich uit vrije wil optimaal inzet voor het algemeen welzijn van de gehele bevolking.

 

Slide 33 - Slide

'Politieke stroming die zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers wil'. Dit is het...
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Denken uit de Verlichting
D
Flexrooster

Slide 34 - Quiz

De sociale kwestie gaat over...
A
Het verschil tussen arm en rijk
B
Hoe om te gaan met mensen die in de kolonies wonen

Slide 35 - Quiz

Proletariaat is een ander woord voor...
A
Rijke fabrieksbezitters
B
Arme arbeiders

Slide 36 - Quiz

De bourgeoisie is te vergelijken met...
A
Combinatie van boeren en arbeiders
B
Combinatie van adel en rijke burgers
C
Combinatie van adel en geestelijkheid
D
Combinatie van burgers en geestelijkheid

Slide 37 - Quiz

Wat voorspelde Karl Marx?
A
De eerste wereldoorlog
B
De koning zou onthoofd worden
C
De burgers moesten aandelen kunnen kopen
D
De arme arbeiders zouden in opstand komen

Slide 38 - Quiz

Kennen en kunnen bij 5.5
3, 4, 6, 8, 9, 11, 12, 13

Slide 39 - Slide