Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,6

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui:
Leesvaardigheid: Waarmee kan ik oefenen? (materiaal)
  •  Rest: tekst oefenen

Slide 2 - Slide

Voorbereiding
Het centraal examen leesvaardigheid komt eraan.
Bij het examen bepaal jij zelf grotendeels het succes, door de tijd die jij in de voorbereiding steekt (oefenen, oefenen, oefenen).

Deze voorbereiding is na vandaag met name in je eigen tijd.
Daarom geef ik je tips hoe je je goed kunt voorbereiden!

Slide 3 - Slide

De bijspijkermodule

  • Leesstrategieën
    - Globaal/oriënterend/intensief lezen
    - Hoofdgedachte
  • Wat wil het CITO? Eisen voor een voldoende + hoe komt jouw cijfer tot stand?
  • Introductie stappenplannen per type examenvraag
  • Signaalwoorden: leren & toepassen
  • Toon van de tekst: leren & toepassen
  • Meningen (positieve/negatieve woorden): leren & toepassen
  • Opbouw van CITO teksten - een kijkje in de keuken: Introductie / Argumenten / Experts / Voorbeelden
  • Oefenen met examenteksten

Slide 4 - Slide

Hoe zitten teksten in elkaar?
1) Introductie onderwerp
2) Argumenten
3) Experts
4) Voorbeelden

We gaan ze alle 4 bespreken en ontleden!

Slide 5 - Slide

1) Introductie onderwerp
  • De eerste vraag van een tekst is altijd ongeveer: Wat is het onderwerp van deze tekst? 
    Truc: leg een link tussen titel + plaatje
  • Bij een lastige titel kun je ook informatie uit de vraag halen!
    Bijvoorbeeld: Wat wordt er in alinea 1 gezegd over X?
  • Soms is de eerste vraag een open vraag. Dan is de titel te moeilijk om direct te begrijpen (denk aan: woordspeling, citaat, betekenis 5 uit het woordenboek). 
    De open vraag is dan juist bedoeld om je te helpen: het geeft je namelijk meer informatie. Wat CITO hier eigenlijk doet is een stukje 'voorzeggen'. 
  • 1e vraag goed benaderen is belangrijk: het leert je iets over de Grote Lijn + het geeft je zelfvertrouwen voor de rest van de tekst

Slide 6 - Slide

2) Argumenten
  • Teksten kennen vaak voor- en tegenargumenten.
  • Je herkent tegenargumenten vaak aan de volgende structuur.
    Tip: let op signaalwoorden (met name de categorie "tegenstelling")!!

  • Grote Lijn ---------------------------> maar...                   (positief)
    <-------------  (tegenargument) ------------                     (negatief)
    toch ---------------------------------------->                      (positief)
     

Slide 7 - Slide

3) Experts
  • Experts: personen met ervaring op een bepaald gebied, die op basis van hun ervaring een zegje mogen doen over het onderwerp
  • Let op: deze experts worden vaak geïntroduceerd met heel veel blabla over hun opleiding, achtergrond, ervaringen --> niet belangrijk!! Daarin staat namelijk geen mening. Scan daar dus snel overheen.
  • Hoe herken je expertvragen? Er staat een naam (of heel soms beroep) in de vraag: 
    "Wat zegt X over ...." Wat zegt de minister over ..."
  • Truc voor antwoord: staat tussen aanhalingstekens! Let op: in het Frans zien deze er anders uit: NL: Hij zei: "Tot ziens!" - FR: Il dit : << Au revoir! >>
  • De andere 3 foute antwoorden gaan vaak over de rest van de alinea buiten de aanhalingstekens.

Slide 8 - Slide

4) Voorbeelden
  • Voorbeelden in de tekst kun je herkennen aan de volgende kenmerken:
    - Namen
    - Plaatsen (alles wat je kunt "google mappen")
    - Getallen
    - %
    - Data (maar ook: vorige week, onlangs, etc.)

  • Volgende slides: typen vragen waarbij je voorbeelden moet kunnen herkennen

Slide 9 - Slide

4) Voorbeelden
  • 1. Voorbeelden simpelweg herkennen:
    Hierbij is er een gatenvraag op signaalwoorden. Welk woord past er op plaats X? 
    Herken je dat het om een voorbeeld gaat? Dat zal er "Par exemple" of "Ainsi" tussen de antwoordmogelijkheden staan.

  • 2. Verband vragen:
    Bijvoorbeeld: Hoe verhoudt deze zin/alinea zich tot de vorige?
    Antwoord bij voorbeelden: il appuie (het ondersteunt), il renforce (het versterkt), il illustre (het illustreert)

Slide 10 - Slide

4) Voorbeelden
  • 3. Vraag naar functie alinea
    Wat is de functie van deze alinea?
    Antwoord bij voorbeelden: À montrer (om te laten zien ...) / À illustrer (om te illustreren ...)

  • 4. Omgekeerde voorbeeldvraag
    Hier hoef je zelf niet op zoek naar het voorbeeld. Bijvoorbeeld: 
    Dit [...] is het voorbeeld. Wat wil de schrijver met dit voorbeeld laten zien? 
    Of: Waarom noemt de schrijver [voorbeeldkenmerk]? 

    - Truc 1: Je antwoord moet overeen komen met de Grote Lijn
    - Truc 2: Schrap alle antwoorden met voorbeeld-kenmerken (specifieke data, plaatsen, etc).

Slide 11 - Slide

Bespreken van teksten
Bij elk fout antwoord denk je niet "ok", maar ga je na wat je de volgende anders zou kunnen doen: pas dan leer je er van.

1) Had je door welke soort vraag het was?
2) Heb je alles uit je signaalwoorden gehaald?
3) Heb je een antwoord gekozen waarvan je eigenlijk had kunnen weten dat het fout was?

Nog steeds niet gelukt?
Dan heb je er baat bij om het examenidioom, met de signaalwoorden, goed te leren.

Slide 12 - Slide

Hoe nu verder?
  • Examenidoom herhalen met: 
  • - Signaalwoorden
  • - Toon van de tekst
  • - Meningen (positief/negatief)
-> Oefenen!!!
alleexamens.nl

Slide 13 - Slide