H2 - tegenwoordige tijd en verleden tijd + werkwoordsvormen

Goedemorgen!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemorgen!

Slide 1 - Slide

Doelen
  • Je weet wanneer een zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd staat. 
  • Je kan aangeven of een zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd staat.
  • Je kan een zin die in de tegenwoordige tijd staat veranderen naar de verleden tijd en andersom. 


Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd --> als iemand het nu doet of als iets nu gebeurt.
   

Voorbeelden:
Daan schrijft een e-mail.
  Ik vertel jullie een verhaal.

Slide 3 - Slide

Verleden tijd
Verleden tijd --> iemand heeft iets gedaan of er is al iets gebeurd.

Voorbeelden:
Daan schreef een e-mail.
  Ik vertelde jullie een verhaal.

Slide 4 - Slide

Staat de volgende zin in de vt. of in de tt.
Leonie zwemt iedere donderdag.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Staat de volgende zin in de vt of in de tt.
Chantal liep altijd naar school.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Staat de volgende zin in de vt of in de tt.
Mees is politieagent.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quiz

Staat de volgende zin in de vt of in de tt.
Peter reed in een vrachtwagen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Zet de volgende zin in een andere tijd.
De hond beet in mijn broek.

Slide 9 - Open question

Zet de volgende zin in een ander tijd.
Wij fietsen samen naar school.

Slide 10 - Open question

Zet de volgende zin in een andere tijd.
Mees is een politieagent.

Slide 11 - Open question

Zet de volgende zin in een andere tijd.
Peter reed in een vrachtwagen.

Slide 12 - Open question

Doelen
  • Aan het einde van de les weet je wat de persoonsvorm, het hele werkwoord en een voltooid deelwoord is.
  • Aan het einde van de les weet je wat de tijdproef is.
  • Aan het einde van de les kan je de persoonsvorm, het hele werkwoord en een voltooid deelwoord vinden in een zin.
  • Aan het einde van de les kan je de tijdproef toepassen bij het vinden van de persoonsvorm.


Slide 13 - Slide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm = een werkwoord
  • Je vindt het door een vraagzin te maken. PV komt vooraan te staan
  • De tijdproef

  
   

Slide 14 - Slide

Tijdproef
  • Om de persoonsvorm in een zin te vinden.
  • Tegenwoordige tijd? Zet de zin in de verleden tijd. Het     werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
Voorbeeld: Peter rijdt op een vrachtwagen.
                       Peter reed op een vrachtwagen.
                       De persoonsvorm is rijdt.


Slide 15 - Slide

Tijdproef
  • Verleden tijd? Zet de zin in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.


 Voorbeeld: Anouk sportte vaak in de sportschool.
                         Anouk sport vaak in de sportschool.
                         De persoonsvorm is sportte.

Slide 16 - Slide

Hele werkwoord
Het hele werkwoord --> zoals het in een woordenboek staat.

 
Voorbeelden: Ik ga morgen fietsen
                             Bram zal vanmiddag mijn broer bellen.

Slide 17 - Slide

Welk lidwoord staat er in de zin?
Ik fiets het hele eind naar school.

Slide 18 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Ik ben naar school gefietst.

Slide 19 - Open question

Wat is het ww- gezegde in de zin? (alle werkwoorden)
Ik zal naar school fietsen.

Slide 20 - Open question

Evaluatie
  • Aan het einde van de les weet je wat de persoonsvorm, het hele werkwoord en een voltooid deelwoord is.
  • Aan het einde van de les weet je wat de tijdproef is.
  • Aan het einde van de les kan je de persoonsvorm, het hele werkwoord en een voltooid deelwoord vinden in een zin.
  • Aan het einde van de les kan je de tijdproef toepassen bij het vinden van de persoonsvorm.

Slide 21 - Slide

Hoe kan je de persoonsvorm vinden in een zin?

Slide 22 - Open question