week 2 - 45 min theorie - onderdelen van een tekst (inleiding, middenstuk, slot), alinea, publieksoorten

Leesvaardigheid
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

In deze les:                                      45 min
  • Inloop
  • Lesopening

Klassikaal aan het werk: 
- Opdracht sociale media

Zelfstandig aan het werk: 
hfdst. 5, opdracht 25

Evaluatie en reflectie ( 5 min) 




Hoofdstuk 5


Doelen van de les: 
  • We oefenen met de verschillende onderdelen van een tekst. 
  • Je weet hoe je verschillende soorten publiek moet aanspreken.
  • Je kent de regels voor het schrijven van een e-mail. 

Slide 2 - Slide

Onderdelen van een tekst
Tekst/ programma is verdeeld in :
  • inleiding
  • middenstuk (kern)
  • slot


Slide 3 - Slide

De inleiding
  • Kennismaking met het onderwerp:
    - Met een voorbeeld
    - Met een grappig verhaaltje
  • De inleiding bestaat meestal uit één alinea.

Slide 4 - Slide

De middenstuk
  • Grootste gedeelte van de tekst.
  • Meerdere alinea's.
  • Deelonderwerpen.

Slide 5 - Slide

Alinea
- stukje tekst dat over hetzelfde onderwerp gaat

Een tekst zonder alinea's is rommelig en verwarrend. 

Slide 6 - Slide

Het slot
  • De tekst wordt samengevat.
  • Het belangrijkste wordt herhaald.

Slide 7 - Slide

Waar vind je deelonderwerpen?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 8 - Quiz

Wat is de waar?

A
Het middenstuk bestaat uit één zin.
B
In het slot wordt het belangrijkste herhaald.

Slide 9 - Quiz

Waar kan je het onderwerp van een tekst/ programma vinden?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 10 - Quiz

Wat is de waar?
A
Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst.
B
Het eerste deel van de tekst heet het slot

Slide 11 - Quiz

opdracht sociale media

Slide 12 - Slide

Publiek
Als je een tekst schrijft, denk aan je publiek: 

kinderen: je/ jullie en makkelijke taal
jongeren: je/ jullie en gewone taal
volwassenen die je kent: meestal u, soms je en nette taal
volwassenen die je niet kent: u en formele (speciale nette en beleefde) taal. 

Slide 13 - Slide

Ik weet welke onderdelen een tekst heeft.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 14 - Quiz

Ik weet wat hoe ik verschillende mensen moet aanspreken in een brief.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz