This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Inhalt dieser Präsentation
Lernziele dieser Präsentation
Wie verwende ich diese Präsentation?
Challenge: Beschreibung meines Alltags
In dieser Präsentation werden die folgenden Themen besprochen:
Opsomming
Wann - Zeitbestimmung
Tage der Woche
Wie oft ...?
Wie findest du das?
Slide 2 - Slide
Wie verwende ich diese Präsentation?
In deze presentatie kun je kiezen welke onderdelen je wilt oefenen.
De slides met de kleur groen is basisstof. Hierin wordt de theorie toegelicht.
Vind je een onderdeel moeilijk, dan kun je extra oefenen. Deze vragen zijn oranje.
Is het makkelijk? Dan kun je kiezen voor extra uitdaging. Deze vragen zijn rood.
Basisstof
Moeilijk?
Extra oefening
Makkelijk?
Extra uitdaging
Slide 3 - Slide
Beschreibung meines Alltags
Um den Alltag beschreiben zu können, muss man zu diesen Aktivitäten sagen können, wann und wie oft sie stattfinden.
Slide 4 - Slide
Beschreibung meines Alltags
Opsomming
Zuerst steheichauf.
Dann frühstückeich. Ichesse Brot mit Käse.
Ichessedanach ein Ei. Lecker!
Zum Schlusstrinkeich Tee ohne Zucker.
Om je dag te beschrijven kun je gebruik maken van een opsomming. Je gebruikt dan de volgende woorden:
zuerst = als eerste
dann = dan
danach = daarna
zum Schluss = tot slot
Zinsvolgorde :
Je zit dat in deze zinnen het werkwoord op de 2e plek in de zin staat.
Het onderwerp is altijd gekoppeld aan het werkwoord en kan op de 1e of 3e plek in de zin staan. Ze horen bij elkaar en moeten dus naast elkaar staan.
Slide 5 - Slide
Beschreibung meines Alltags
Zeitbestimmung (wann) - Uhrzeit
Um 7 Uhr steheichauf.
Um 7.30 Uhrfrühstückeich. Ichesse Brot mit Käse.
Ichfahreum 8.00 Uhr mit dem Fahrrad in die Schule.
Um + kloktijd: Je wilt vertellen hoe laat je een activiteit onderneemt.
Je zit dat in deze zinnen het werkwoord op de 2e plek in de zin staat.
Het onderwerp is altijd gekoppeld aan het werkwoord en kan op de 1e of 3e plek in de zin staan. Ze horen bij elkaar en moeten dus naast elkaar staan.
De tijdsbepaling kan vooraan in de zin staan, maar kan ook verder op in de zin staan.
Slide 6 - Slide
Beschreibung meines Alltags
Tage der Woche
Am Montagsteheich um 7.00 Uhrauf.
Am Dienstagfrühstückeichum 7.00 Uhr . Ichesse Brot mit Käse.
Ichfahream Mittwochum 8.00 Uhr mit dem Fahrrad in die Schule.
Donnerstagskannich immer bis 08.30 Uhr ausschlafen.
Am + dag van de week: Je wilt vertellen op welke dag je iets doet.
am = samenvoeging van an + dem
De dagbepaling kan vooraan in de zin staan, maar kan ook verder op in de zin staan.
In plaats van am Montag kun je ook montags gebruiken. Let op de hoofdletter die in dat geval verdwijnt en de -s die je achter de dag van de week moet toevoegen.
Slide 7 - Slide
Übersetze auf Deutsch: 's ochtends
A
vormittags
B
nachmittags
C
abends
D
nachts
Slide 8 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: maandags
A
am Montag
B
am Dienstag
C
am Mittwoch
D
montags
Slide 9 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: om 9.00 uur
A
am 9.00 Uhr
B
um 9.00 Uhr
C
im 9.00 Uhr
Slide 10 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: als eerste
A
zuerst
B
dann
C
danach
D
zum Schluss
Slide 11 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: elke dag
A
jeden Monat
B
jede Woche
C
jeden Tag
Slide 12 - Quiz
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: jeden Tag - Unterricht haben - ich - um 8.30 Uhr
Slide 13 - Open question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: und - aufstehen - zuerst - ich - um 10.00 Uhr - um 8.30 Uhr - dann - Hausaufgaben machen - am Samstag
Slide 14 - Open question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: Jeden Samstag - Fußball spielen - danach - um 13.00 Uhr - ich
Slide 15 - Open question
Beschreibung meines Alltags
Wie oft ...?
Am Wochenende schlafe ich immer aus.
Ich frühstücke am Sonntag oft erst um 10.00 Uhr.
Manchmal besuche ich meine Oma.
Ich mache selten am Sonntag einen Spaziergang im Wald mit meiner Mutter.
Nie mache ich gern meine Hausaufgaben. Ich hasse die Schule!
Sommige activiteiten doe je elk weekend (immer), bijvoorbeeld uitslapen op zondag, terwijl je andere activiteiten misschien maar heel soms (selten) doet, bijvoorbeeld een boswandeling maken.
Slide 16 - Slide
Übersetze auf Deutsch: altijd
A
immer
B
oft
C
manchmal
D
nie
Slide 17 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: nooit
A
immer
B
manchmal
C
selten
D
nie
Slide 18 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: soms
A
immer
B
manchmal
C
selten
D
nie
Slide 19 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: zelden
A
immer
B
manchmal
C
selten
D
nie
Slide 20 - Quiz
Übersetze auf Deutsch: nooit
A
manchmal
B
nie
C
selten
D
oft
Slide 21 - Quiz
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: ich - manchmal - am Abend - Hausaufgaben machen
Slide 22 - Open question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: dusche - immer - ich - morgens
Slide 23 - Open question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: manchmal - nach Hause - ich - mit dem Bus - fahren
Slide 24 - Open question
Beschreibung meines Alltags
Wie findest du das?
Jeden Sonntag schwimme ich immerum 9.00 Uhr. Ich finde das cool!
Danach mache ich in meinem Schlafzimmer oft meine Hausaufgaben. Das ist schrecklich!
Mein Vater guckt sonntagsmanchmal Fußball. Das finde ich langweilig.
Je doet veel verschillende dingen op een dag. Soms zijn die dingen super cool om te doen, soms zijn ze langweilig, dan weer heel erg toll!
Slide 25 - Slide
cool
klasse
toll
lustig
blöd
schrecklich
ätzend
langweilig
Slide 26 - Drag question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: Tennis spielen - und - am Freitagabend - ich - finden - ich - das - toll
Slide 27 - Open question
Schreibe einen korrekten Satz mit den folgenden Wörtern: die Vorstellung von Pieter Derks - im Theater - besuchen - ich - und - lustig - finden - ich - Pieter Derks
Slide 28 - Open question
Schreibe zwei korrekte Sätze mit den folgenden Wörtern: am Montag - müssen - früh aufstehen - immer - ich. & schrecklich - ich - finden - das
Slide 29 - Open question
Challenge
Challenge: Beschreibung meines Alltags:
Öffne in Magister die Aufgabe: Challenge 1 - Alltag