H3 paragraaf 1

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Instapvragen

Productiefactoren:

1. Natuur, arbeid, belasting en kapitaal
2. Natuur, arbeid en kapitaal en ondernemerschap
3. Arbeid, kapitaal, loon en belasting
4. Arbeid, loon, belasting en ondernemerschap

De consument betaalt in de winkel de prijs inclusief btw. Hoe heet deze prijs?

1. Inkoopprijs
2. Verkoopprijs
3. Consumentenprijs
4. btw-prijs

Kosten die veranderen als je meer of minder gaat produceren, noemen we

1. vaste kosten
2. variabele kosten
3. flexibele kosten
4. loonkosten

Wat is de verkoopprijs?

inkoopprijs €2,00

brutowinstmarge €0,50

btw €0,40

1. €2,90
2. €2,40
3. €2,00
4. €2,50

Instructie 

Toegevoegde waarde

extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt.

Om te produceren gebruik je productiefactoren. Degene die een productiefactor levert, ontvangt daarvoor een beloning.

                                                                                                                                   Het totaal van de beloningen = de totale toegevoegde waarde.

Productiefactor	Beloning
Natuur Arbeid Kapitaal Ondernemerschap	Pacht Loon Huur/rente winst

Wat kost het dan om één product te maken?

Kostprijs per product

(vaste kosten + variabele kosten ) : aantal producten

Hoe bepaal je dan voor hoeveel je het product verkoopt?

Brutowinstmarge van de inkoopprijs (of kostprijs)

Inkoopprijs €10,00

Brutowinstmarge 30%

Verkoopprijs?

€	€10,00		????
%	100%		30%

Maar wat betaalt de consument dan voor het product?

verkoopprijs + btw = consumentenprijs 

Inkoopprijs €10,00

Brutowinstmarge 30%

Verkoopprijs €13,00

btw 21%

Consumentenprijs?

€	€13,00		????
%	100%		21% / 121%

Samengevat

verkoopprijs

btw

______________________ +

consumentenprijs

Inkoopprijs                  

brutowinstmarge

______________________ +

verkoopprijs 

100%

15%

_______ +

115%

100%

9%

_______ +

109%