This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
formatieve toets
de onderzeeboot
5.1, 5.2 en 5.3
je hebt 30 minuten om de toets te maken.
Slide 1 - Slide
Een voorwerp heeft op aarde een gewicht van 2500 N. Hoeveel is de massa van dit voorwerp?
Slide 2 - Open question
Ik heb een voorwerp met een massa van 10 kg. Wat is het gewicht op aarde?
Slide 3 - Open question
Je dompelt een steen onder in een maatcilinder met water. Het water in de maatcilinder stijgt dan van 250 mL naar 325 mL. Wat is het volume van deze steen? Geef een berekening.
Slide 4 - Open question
Een kamer is 5m lang, 3m breeed en 2,5m hoog. Wat is het volume van deze kamer? Geef formule en berekening
Slide 5 - Open question
Een goed reddingsvest heeft een .... massa
Slide 6 - Open question
Warme lucht heeft een .... dichtheid dan koude lucht.
Slide 7 - Open question
1 L = ___ dm³
Slide 8 - Open question
Drijft of zinkt de stof? Sleep de stoffen naar de juiste plek.
zinken
Drijven
goud
benzine
kurk
kwik
ijs
beton
Slide 9 - Drag question
Je gewicht is afhankelijk van de kracht waarmee de planeet aan je trekt. Je gewicht kan op een andere planeet lager zijn.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
De druk wordt groter als de kracht groter wordt
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Met naaldhakken aan is de druk op de vloer kleiner dan met gewone schoenen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Welke stof drijft op benzine?
A
ijs
B
glas
C
olie
D
kurk
Slide 13 - Quiz
Een baksteen wordt op drie manieren op de vloer gezet (zie afb 1) De baksteen oefent steeds druk uit op de grond. Wat kun je zeggen over de druk in deze 3 situaties?
A
De druk is bij 1 het grootst en bij 2 het kleinst.
B
De druk is bij 1 het grootst en bij 3 het kleinst.
C
De druk is bij 2 het grootst en bij 3 het kleinst
D
De druk is in alle drie de situaties even groot.
Slide 14 - Quiz
Rob bepaalt het volume van een schaakstuk met de onderdompelmethode (zie afbeelding 2) Wat is het volume van dit schaakstuk?
A
5,1 cm³
B
6 cm³
C
10 cm³
D
16 cm³
Slide 15 - Quiz
Een steen in een grote, met lucht gevulde plastic zak zinkt niet. Hoe komt dat?
A
De met lucht gevulde plastic zak verplaatst meer water.
B
De steen is daardoor minder zwaar geworden.
C
De steen ligt niet meer in het water, maar in de lucht.
D
Plastic drijft.
Slide 16 - Quiz
Ferdi staat op een weegschaal. De weegschaal geeft 45 kg aan. Welke uitspraken zijn waar? Kies 1 van de goede antwoorden.
A
De massa van Ferdi is 45 kg.
B
De massa van Ferdi is 450 N.
C
Het gewicht van Ferdi is 45 kg.
D
Het gewicht van Ferdi is 450 N
Slide 17 - Quiz
Een voorwerp staat op de grond. Wanneer is de druk het grootst?
A
het voorwerp is zwaar en rust op een groter oppervlakte.
B
het voorwerp is zwaar en rust op een kleiner oppervlakte.
C
het voorwerp is licht en
rust op een groter oppervlakte.
D
het voorwerp is licht en rust op een kleiner oppervlakte.
Slide 18 - Quiz
In de proef met de Maagdenburger halve bollen wordt de ruimte tussen twee halve bollen vacuüm gepompt. Het lukt daarna niet meer om de bollen uit elkaar te trekken. Hoe komt dat?
A
De bollen worden door een magnetische kracht aan elkaar getrokken.
B
Het vacuüm trekt de bollen naar elkaar toe
C
De luchtdruk duwt nu alleen aan de buitenkant tegen de bollen.
D
De luchtdruk aan de buitenkant wordt groter als er binnenin geen lucht meer is
Slide 19 - Quiz
Aan boord van een schip moeten reddingsvesten zijn. Een reddingsvest geeft extra veiligheid omdat het ervoor zorgt dat je:
A
zwaarder wordt als je in het water valt.
B
lichter wordt als je in het water valt.
C
meer water verplaatst als je in het water valt.
D
minder water verplaatst als je in het water valt.
Slide 20 - Quiz
De eenheid van massa is:
A
Kilogram
B
Newton
Slide 21 - Quiz
Een voorwerp drijft. De opwaartse kracht op het voorwerp is ____ dan de zwaartekracht.
A
Groter
B
Even groot
C
Kleiner
D
Mooier
Slide 22 - Quiz
Jonathan gooit een blokje in het water. Het blokje zinkt. Het materiaal waar het blokje van is gemaakt heeft dan een ........ dichtheid dan water.
A
dichtere
B
even grote
C
kleinere
D
grotere
Slide 23 - Quiz
Een zwaar voorwerp heeft een ...1... Een groot voorwerp heeft een ...2...
A
1 Grote massa
2 Grote massa
B
1 Groot volume
2 Groot volume
C
1 Grote massa
2 Groot volume
D
1 Groot volume
2 Grote massa
Slide 24 - Quiz
De dichtheid van ijs is .... dan de dichtheid van water
De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
A
Groter
B
Kleiner
Slide 25 - Quiz
Om op te stijgen zal een duikboot .... in de ballasttanks pompen.
A
Lucht
B
Water
Slide 26 - Quiz
Als het volume van een voorwerp toeneemt terwijl de massa gelijk blijft, dan zal de opwaartse kracht....
A
Toenemen
B
Gelijk blijven
C
Afnemen
D
Eerst toenemen en dan afnemen
Slide 27 - Quiz
Wat heeft de grootste massa?
A
een kilo zilver
B
een kilo veren
C
twee kilo veren
Slide 28 - Quiz
Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter
Slide 29 - Quiz
Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?