This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Genotype en fenotype
Genotype
Fenotype
Slide 1 - Slide
Fenotype
Fenotype=het uiterlijk van een orgamisme
Slide 2 - Slide
In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
Het fenotype komt tot stand door de invloeden uit je omgeving en door je genotype
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
Fenotype
Genotype
Slide 8 - Drag question
Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Bacteriën die uit één ouder ontstaan door gewone celdeling, hebben hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
In de kern van een geslachtscel van een mens zitten 23 paar chromosomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Een albino is een persoon waarbij er een foutje zit in het erfelijk materiaal.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Voor elke erfelijke eigenschap heb je twee genen
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Hebben al jouw cellen hetzelfde genotype of hebben ze een ander genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 14 - Quiz
Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Het fenotype komt tot stand door de invloeden uit je omgeving en door je genotype
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
In de kern van een cel van een kat zitten 19 paar chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft de geslachtscel van een kat?
A
38
B
19
C
9,5
Slide 17 - Quiz
Alle eicellen van een vrouw hebben hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen. Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’ Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft, of wie hebben gelijk?
A
Alleen Nico.
B
Alleen Thea
C
Thea en Nico hebben beide gelijk
D
Thea en Nico hebben beide ongelijk
Slide 19 - Quiz
Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie. De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32
D
64
Slide 20 - Quiz
Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de vorming van de eicel.
B
Op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
Op het moment van de bevruchting van de eicel.
D
Op het moment van de geboorte van de baby.
Slide 21 - Quiz
Bij mensen zitten in iedere celkern 46 chromosomen. Een ouderpaar heeft een eeneiíge tweeling.
Hoeveel chromosomen heeft elke lichaamscel van de tweeling?
A
22
B
23
C
23 paar
D
46 paar
Slide 22 - Quiz
celkern-chromosomen-DNA
Slide 23 - Slide
Een gen is opgebouwd uit 2 allelen
Slide 24 - Slide
Allel
Chromosomen komen in paren voor: dus voor elke eigenschap ook twee mogelijkheden
Wat op elke chromosoom staat is een allel
Slide 25 - Slide
DUS
Als er een dominant allel aanwezig is komt die tot uiting in het fenotype (uiterlijk)
Slide 26 - Slide
Allelenpaar haarvorm
homozygoot = allelenpaar dat bestaat uit 2 gelijke allelen
bovenste en middelste plaatje
heterozygoot = allelenpaar dat bestaat uit 2 ongelijke allelen
onderste plaatje
Slide 27 - Slide
Wat is een allel?
A
Een stukje DNA
B
Een stuk van een chromosoom
C
Een variant van een gen
D
Een variant van een chromosoom
Slide 28 - Quiz
Een individu met een dominant allel heeft altijd het fenotype wat bij dat allel hoort
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 29 - Quiz
Mutaties
In je lichaam vindt voortdurend celdeling plaats.
Normaal wordt het DNA exact gekopieerd.
Soms is het DNA in de nieuwe cel is net iets anders.
Dit heet een mutatie.
Mutaties kunnen gunstig zijn maar ook ongunstig zijn.
Denk aan het ontstaan van kankercellen.
Mutaties ontstaan bijvoorbeeld doordat je in aanraking komt met radioactieve of chemische stoffen, zoals asbest.
Stoffen die een mutatie veroorzaken noem je mutagene stoffen.