1 Leggen = iets neerleggen
2 Kennen = weten (kennis)
3 Als = bij gelijkheid
4 Omdat = reden
5 Mits = op voorwaarde dat
6 Blijkbaar = je kunt het zien
7 Rede = toespraak
8 Te danken aan = positieve oorzaak
9 Met de hulp van = hulp van iemand
10 Me = persoonlijk voornaamwoord
1 Liggen= zich in liggende toestand bevinden
2 Kunnen = iets doen
3 Dan = bij ongelijkheid
4 Doordat = oorzaak
5 Tenzij = behalve als
6 Schijnbaar = het is niet echt zo
7 Reden = argument / oorzaak
8 Te wijten aan = negatieve oorzaak
9 Met behulp van = met hulp van iets
10 Mijn = bezittelijk voornaamwoord