1. Noteer 10 Franse en 10 Nederlandse woordjes uit de woordenlijst van A en B (blz. 52)
2. Wissel schriften uit en laat een klasgenoot jouw woordjes vertalen.
3. Wissel weer (zodat je weer je eigen schrift hebt) en kijk het werk van je klasgenoot na.
4. Is je klasgenoot klaar voor het SO maandag?