Les pronoms personnels

Partie 1
leerdoel:
- ik kan een sujet - COD - COI bepalen in de zin
- ik kan een onderwerp - LV - MV bepalen in de zin



1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Partie 1
leerdoel:
- ik kan een sujet - COD - COI bepalen in de zin
- ik kan een onderwerp - LV - MV bepalen in de zin



Slide 1 - Slide

Jean donne un cadeau à sa copine.
welk woord is het onderwerp?

Slide 2 - Open question

Hoe bepaal je het onderwerp in de zin?

Slide 3 - Mind map

Jean donne un cadeau à sa copine.
welk woord is het LV?

Slide 4 - Open question

Hoe bepaal je een LV in een zin?

Slide 5 - Mind map

Jean donne un cadeau à sa copine.
welk woord is MV?

Slide 6 - Open question

Hoe bepaal je het MV in een zin?

Slide 7 - Mind map

Spiekbriefje
onderwerp = sujet
wie/wat de handeling van het werkwoord doet
je mange --> qui mange? = je = sujet
le train part à 7h --> quoi part? = le train = le sujet

qui / quoi + verbe

Slide 8 - Slide

Spiekbriefje
LV = COD
sujet + verbe + qui/quoi
je mange quoi? --> une pomme = LV/COD
elle aime son ami --> elle aime qui? son ami = LV/COD
attention! NL <-- --> FR!

sujet + verbe + qui/quoi

Slide 9 - Slide

Spiekbriefje
MV = COI
sujet + verbe + à qui / pour qui?
Elle téléphone à son frère --> elle téléphone à qui? = à son frère = MV / COI

Slide 10 - Slide

Ik kan het onderwerp - LV - MV in een Franse zin bepalen
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Partie 2
leerdoel:
- ik kan de verschillende vormen van het persoonlijk voornaamwoord in het Frans gebruiken 
- ik kan het persoonlijk voornaamwoord op de correcte plaats in de zin gebruiken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

ik kan nu...
- de functie van een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord in de zin bepalen
- het persoonlijk voornaamwoord in de zin gebruiken


Slide 16 - Slide

Je regarde la télé
A
Je la regarde
B
Je le regarde
C
Je lui regarde

Slide 17 - Quiz

Elle rend visite à sa tante
A
Elle la rend visite
B
Elle le rend visite
C
Elle lui rend visite

Slide 18 - Quiz

On invite les élèves de la classe
A
On l'invite
B
On lui invite
C
On les invite
D
On leur invite

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide